Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

ZILVERSMIDSKUNST

betekenis & definitie

De Fr. Z. is zeer belangrijk.

De terpen leverden voorwerpen (riembeslag, mantelspangen) op, die op een grote vakbekwaamheid wijzen en soms dateerbaar zijn (invloed van Kentse Z., gouden spang van Hogebeintum (—> Terpen), schat van Wieuwerd, gesp uit Winaldum, alle uit ca. 650). Uit de M.E. is er weinig (beslag drinkhoorn Sint-Anthonius-gilde te Staveren, 1397, hostiedoos uit Jorwerd, 15de eeuw, beide zonder merken).

Zilversmidsgilden komen er tussen 1450-1500.In de 16de eeuw worden verordeningen van de overheid (meestertekens, jaarletters, 1603, gildeproeven enz.) ingesteld. Voor de zilverstudie zijn belangrijk de koperplaten met merken, namen en woonplaatsen (1529-99) en het gildebord van de Leeuwarder zilversmeden (1597-1854). Technische kennis is voor de studie onontbeerlijk. Voorwerpen kunnen door ophameren en gieten ontstaan. Versiering geschiedt door graveren en drijven (het aanbrengen van reliëf op het oppervlak). Ciseleren heet de nabehandeling van het gegoten zilver.

In de 16de eeuw is er al bloei (beker uit Bozum, 1505, Botniabeker, ca. 1530, van Feike v. Franeker, en kokosbeker van Lenert Danckerts, 1583, alle drie in Fr. Museum).

In de 17de eeuw bereikt de Z., evenals elders in Nederland, een hoogtepunt. De kwaliteit van Paulus en Adam v. Vianen of Joh. Lutma wordt hier niet bereikt (drijfwerk met kwabomament en menselijke figuren). Hun invloed is echter merkbaar bij Hans Christiaans (1632) en Rintie Jans (Poptaschat, 1671). Ca. 1660 vinden we naast de menselijke figuur de versiering met bloemen en bladeren (Pieter Faber en Nic.

Mensma, 1670). Zeer fraai is het werk van de Bolswarder Claes Baerdt. De Leeuwarder Johannes v. d. Lely laat vooral de Lodewijk-xiv-stijl zien (gestileerd bloem- en bladornament op gegranuleerde ondergrond). Hij oefende invloed uit op tijd- en stadgenoten als Andele Andeles, de Elgersma’s, de Jongsma’s, Gab. v. d. Lely, Ate Scheverstein en Thomas Wieland, en op de Bolswarder Egb.

Teeklenburg. De Lodewijk xv- en xvi-stijl vinden wij goed vertegenwoordigd bij Pieter Meeter en Lucas Oling. In de 18de eeuw worden vooral theeketels en -vaasjes en brandewijnskoppen vervaardigd. Behalve mooi drijfwerk leverden de Friezen ook fraai graveerwerk (bekers, knottedoosjes, brandewijnskoppen, —> avondmaalszilver). Op de laatste zien wij medaillons met symbolische of bijbelse voorstellingen (beker uit Winaldum, Lolle Jeltes, 1643), werk van Jan Saegman, 1687, synodale beker van Marsum, 1633. Het zilver heeft meestertekens en jaarletters.

De nyde-eeuwse brandewijnskoppen zijn zes- of achtkantig en hoog en laten symbolische figuren in medaillons zien. Ook is er filigraan werk (sieraden bij de klederdracht gebruikt tot in de 19de eeuw). In de 19de eeuw zien wij een verval van de Z. In het begin der 20ste eeuw komt er weer opbloei. Genoemd moeten worden De Haas (Sneek), Sustring (Sneek), Van Erp (Lwd.) en J. A. v. d.

Houten (Lwd.). zie Bras, Breidschede, Chatelaine, Sydsulver. Zie: Reg. Leeuw. Cour., 83; Repert., 373-374; Cat. van Tent. van Fr. zilver (1927); E. Voet en R. Visscher, Werken van Fr. goud- en zilversmeden (Den Haag 1932); C.

J. Hudig, Zilver (Amsterdam 1951); Zilvertent. Dokkum (1954); Hist. tent. Harlingen (1954); Wiekslag van vijf eeuwen. Bolswards zilver (1955); Leeuw. Cour. (5.4.1958).

< >