In de trekkerstijd hielden de baggelaars in de lage veenstreken verblijf in een T.: houten keet, 5 bij 5 m, bestemd voor 12 man. Langs de zijden beddekasten of slaapbakken met stro, in het midden kon een vuur branden.
Er was geen schoorsteen; de T. stond zo op de natte bodem, zie Vervening.