Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

SCHIERMONNIKOOG

betekenis & definitie

(Fr.: Skiermuontseach, het oog (eiland) der schiere of grijze monniken). Het meest oostelijke der Fr.

Waddeneilanden (groot 2593 ha), aan de westzijde begrensd door het Fr. Gat, aan de oostzijde door de Eilander Balg, een onbelangrijk zeegat dat door het Simonszand gescheiden is van de Oude Lauwers, oorspronkelijk de uitmonding van de rivier de Lauwers, vanouds de grensrivier tussen Frl. en Groningen.

S. heeft één dorp, Oosterburen, een regelmatig, ruim aangelegd streekdorp dat door zijn beplanting het karakter van een tuindorp heeft. WAPEN. ‘In zilver een omgewende monnik met tonsuur en korte bruine baard, gekleed in een grijze pij met kap, dragend om het middel een lederen riem, alles van hetzelfde, geschoeid van sabel, staande op een grasgrond, de linkerhand opgeheven met omhooggerichte wijsvinger.

Het schild gedekt met een kroon van vijf bladeren.’ (-> Waddeneilanden). De gemeente vlag bestaat uit de kleuren rood, wit en blauw, vervolgens groen en dan weer rood, wit en blauw in horizontale banen.BEVOLKING. In 1796 telde S. 1078 inw., dit getal daalde tot 628 in 1939, steeg daarna tot 790 op

1.1.1958, van wie 355 mannen en 435 vrouwen. Het grote vrouwenoverschot is karakteristiek voor de meeste Waddeneilanden.

TAAL. Deze wijkt vrij sterk af van het Fr. aan de vaste wal. Toch is het onmiskenbaar WesterlauwersFries, dat zich echter zelfstandig volgens eigen wetten heeft ontwikkeld uit het zgn. Oudfries. S. lag zowel geografisch (eiland) als economisch (zeevarend) geïsoleerd van het overige Frl.

Het meest sprekende voorbeeld is wel de ontwikkeling van de aa die in het Fr. tot ea en op S. tot ai werd.

Oudfr. Nieuwfr. Sch. Ned.

baam beam baim boom fliaa fleane fjain vliegen strand strân straun strand sond soun seoun gezond De in het Fr. veelvuldig voorkomende breking (stijgende tweeklank uit een dalende) komt op 5. niet voor (bijv. Fr.: strjitte, Schiermonnikoogs: striete, straat) en evenmin de oe-klank. Enkele opmerkelijke bijzonderheden zijn voorts nog het bestaan van drie geslachten, zij het dan uitsluitend in het aanwijzend voornaamwoord, bijv. dat hynjer: dat paard; di man: die man; jo faam: dat meisje; en meervoudsvorm op -e, bijv. tain, taine: teen; tuer, tuere: toren; vaak gepaard met rekking van de vocaal: hin, hene: kip; blom, blome: bloem; terwijl een verkleinwoord ontbreekt. Hiervoor wordt een omschrijving met lytj (klein) gebruikt: in lytjen tieun: tuintje. In 1955 werd het dialect nog door 20 pct. der lagere-schoolleerlingen gesproken.

Zie: P. Eijkman, Phonetische beschrijving van de klanken der Schiermonnikoogse taal (Amsterdam 1925); Pompebl. xx (1949);

B. xiv (1952), 125.

KERKELIJKE EN POLITIEKE SITUATIE. Er is een Ned. herv. kerk en evangelisatie, een geref. en r.k. kerk. In 1947 waren 381 inw. Ned. herv., 271 geref., 42 r.k., 65 doopsgez., terwijl 65 tot geen kerkgenootschap behoorden. Bij de kamerverkiezingen in 1956 werden uitgebracht op de K.V.P. 32, Pv.d.A.230, A.R.P. 175,

C. H.U. 70, V.V.D. 58, G.P.V. 30 en C.P.N. 8 stemmen. Gem.raad: 4 Schierm. Bel., 3 A.R.P.-C.H.U.

ONDERWIJS. Een openb. lagere en chr. uloschool en een bijz. lagere school. De in 1817 opgerichte zeevaartschool werd in 1834 opgeheven.

VORM EN LIGGING. Het boogvormige duingebied is het hoogst in het westen bij de vuurtoren (ca. 20 m). Het O. deel (het Oosterstrand) is langs het Noordzeestrand een kale zandvlakte, ten zuiden daarvan enkele groepjes lage duintjes, o.a. het Willemsduin, en langs de wadkant een brede kwelderstrook, met slenken doorsneden. Door de afslag in het westen (2 Waddeneilanden) ging vooral in de 18de eeuw veel land verloren; het dorp Westerburen en het huis van de heren van S. werden door de zee verzwolgen; de kerk werd in 1720 en nogmaals in 1762 oostwaarts verplaatst. Ook in de 20ste eeuw was de afslag belangrijk; in 1923 stortte het strandhotel bij paal iv in zee. Thans verplaatsen H.W.- en L.W.-lijn zich hier zeewaarts; achter een strandhaak ligt een brede zandvlakte, die met de wadgronden overeenkomt.

GRONDSOORTEN, GEBRUIK VAN DE BODEM. De bodem van S. is jong holoceen en bestaat grotendeels uit zand, aan de wadkant een zavelige kwelder, waarvan in 1860 ruim 300 ha, de Banckspolder, werden bedijkt (s Waddeneilanden). Er is slechts weinig cultuurland: 328 ha grasland (meest in de Banckspolder) en 18 ha bouwland; in de duinen ten noorden van het dorp een drietal boscomplexen (60 ha), in deze eeuw aangelegd door graaf van Bernstorfi. In 1953 waren er 501 runderen en 25 paarden en enig pluimvee. Een kleine zuivelfabriek produceert boter. In het O. deel van de Banckspolder is een eendenkooi.

BESTAANSMIDDELEN. Vroeger waren de zeevaart en visserij het belangrijkste bestaansmiddel; in 1847 voeren nog 40 è. 50 schepen, meest smakken en tjalken, voor eigen rekening. Deze verdwenen met de opkomst der grote scheepvaartmaatschappijen. Toch heeft S. nog zeelieden, ook gezagvoerders; de bemanning van de Nederlandse walvisvaarder telt een belangrijk contingent van S.

In de loop der 19de eeuw is S. een badplaats geworden; in de 20ste eeuw was het vreemdelingenverkeer een belangrijk bestaansmiddel; er komen jaarlijks ca. 15 000 badgasten, die vooral in hotels en pensions worden ondergebracht; aan de Badweg is een lintbebouwing van zomerhuisjes ontstaan.

NATUUR. De flora van S. is rijk aan orchideeën, de plantengroei der vochtige duinpannen is hier bij zonder fraai; in tegenstelling met de andere Waddeneilanden komt heide hier niet voor. Kwelder en duintjes ten oosten van de Banckspolder zijn bekend om hun rijke vogelwereld.

Kapenglop. Een moerassig duingebied ten noorden van de ijsbaan. Sedert 1955 een staatsnatuurmonument. De Kobbeduinen en alle overige ten oosten van de Reddingsweg gelegen gronden zijn in 1955 door de minister van Financiën tot staatsnatuurreservaat bestemd. Het ruim 1100 ha grote gebied omvat ook het zgn. ‘Grieënglop’ en strekt zich oostwaarts uit tot het Willemsduin.

Westpunt. In 1955 tot staatsnatuurmonument bestemd. Het gebied omvat duinen en kwelders (ca. 200 ha). Groeiplaats van de zeer zeldzame zeggesoort, Carex punctata.

GESCHIEDENIS. S. of Wernerooge wordt het eerst genoemd in 1440; het eiland behoort dan aan het cisterciënzerklooster Klaarkamp, dat een uithof had op het eiland. Aan de grijze pijen van de kloosterbroeders ontleent S. zijn naam. In 1580 worden de Fr. kloostergoederen prov. domein, tot de Staten in 1638 het eiland verkopen aan Johan Stachouwer, die daarmee niet alleen in bezit kwam van het eiland maar ook van 'zeeregt, impositien, civile en criminele justitie’ (benoeming van predikanten en ambtenaren, innen van belasting). Sindsdien is S. als vrije heerlijkheid eigendom van de familie Stachouwer, later Van Starkenborgh Stachouwer. In de Franse tijd worden de heerlijke rechten afgeschaft en blijft alleen het eigendom van de grond.

In 1858 wordt S. verkocht aan mr. E. J. Banck te Den Haag; in 1892 wordt S. eigendom van de Duitse graaf van BernstorffWehningen, tot het eiland na W.O. II als vijandig vermogen tot staatsdomein wordt verklaard. De verbinding met de vaste wal (Oostmahorn) wordt onderhouden door een motorboot, die op tij moet varen, alleen op sommige dagen is een dubbele dienst mogelijk.

In de zomermaanden is er bovendien een verbinding met Zoutkamp; de badgasten komen voor een groot deel uit de prov. Groningen. S. heeft geen haven, alleen een aanlegsteiger ten zuiden van het dorp. Een verharde weg voert van deze steiger naar het dorp en het badhotel. Ook zijn er enkele fietspaden; 'het eiland’ kent nog enkele folkloristische gebruiken, zie Kallemooi, Sinterklaas.

Zie: H. J. Moerman e.a., S. (Delfzijl 1938); Reg. Leeuw. Cour., 56-57; Repert., 207-208; Groningse V.A. (1956), 81-107.