Vogel. Het meest komen voor: merel of zwarte L., grote L. (Fr.: kreaklyster), zang-L. (bünte lyster), bef-L. (domenylyster), koperwiek (noarmantsje) en kramsvogel (fjildlyster, blaukop).
De eerste drie broeden in Frl., de laatste drie zijn doortrekkers en overwinteraars.Lijstervangst. Vroeger mocht men okt.-dec. (trek)
L.s vangen (Jagtwet 1857). L. vooral in Z.W.-Frl. Men deed het met driehoekige, van wilgetenen gebogen ‘beugels’, niet lager dan 1 m aan boomtakken opgehangen. In de twee opstaande zijden werd een paardeharen strik bevestigd, waarvan de lussen elkaar ontmoetten boven de, met een trosje L.-bessen geaasde basis. De vogels verhingen zich in deze strikken. Er waren vaak grote vangsten. Uitvoer naar België en Frankrijk. Na 1913 (Vogelwet 1912, art. 49) werd de L.-vangst nog vijf jaar toegestaan. De termijnen werden steeds korter, tot een algeheel verbod intrad. Zie: H. Twerda, Gaesterldn (Assen 1948).