Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

AFKOOP

betekenis & definitie

De 17de- en i8de-eeuwse benaming van het recht van een huurder, die een eigen huis op eens anders grond had, om, bij zijn vertrek, overname van dit huis tegen taxatieprijs te vorderen van de landheer of van de volgende huurder. De A. (vroeger ‘ontruiminge’ genoemd) hield verband met een prille vorm van het beklemrecht.

Typisch voor Frl. was het, dat de landeigenaar ook tegen zijn wil het huis moest overnemen, als de huurder, na het verstrijken van de huurjaren, opzei. Buiten Frl. (met name in Groningen) ging dit niet, omdat het onbillijk tegenover de landheer heette, maar bij de Fr. huurverhoudingen achtte men die bescherming van de landheer onbillijk jegens de huurder.

Slechte tijden na 1670 dwongen vele boeren tot het opgeven van hun huurplaats, waaruit A. op grote schaal voortkwam. Minder kapitaalkrachtige landheren moesten toen én het overgenomen huis én het bijbehorende land verkopen, zodat dan landerijen en huis in één hand kwamen.

Dit betekende het einde van de A. in de 18de eeuw, maar voor de huurder tevens minder vastigheid na het verstrijken van de huurjaren; zolang het huis als regel des huurders eigendom was, was de afkoopsom een rem op het opzeggen.Zie: Spahr van der Hoek, Fr. Landbouw I.