Encyclopedie van de Zaanstreek

Eindredactie Jan Pieter Woudt & Klaas Woudt (1991)

Gepubliceerd op 02-10-2020

Molenwiekentaal

betekenis & definitie

De stand van de wieken van stilstaande molens kan verschillen en daardoor een boodschap bevatten of zelfs een gevoel uitdrukken. Wat dit laatste betreft gaat het →mooizetten (zie aldaar) als vreugde-uiting het verst.

Er zijn echter ook enkele 'rouwstanden'. En niet alleen de wiekenstand brengt symbolisch gevoelens tot uitdrukking, door het afnemen van één of meer windborden van elke wiek kan de boodschap worden gepreciseerd. Het meest indrukwekkend is dat bij bovenkruiers door het draaien van de molenkap (waaraan de wieken bevestigd zijn) een saluut kan worden gebracht. Zo werd - en wordt soms nog bij de begrafenis van de moleneigenaar de kap gedraaid naarmate de stoet vordert op de weg van het sterfhuis naar de begraafplaats. In 1831 moet het heel verrassend zijn geweest toen tijdens een vaartocht van koning Willem I de langs de Voorzaan staande, mooigezette, molens hun kappen draaiden bij het passeren van de stoomboot Mercurius.De taal der molenwieken is in verschillende publikaties beschreven door P. →Boorsma en samengevat door mr. D. →Vis (in ‘De Zaanstreek’, Leiden 1948). Hier volgen slechts enkele vermeldingen. Daarbij moet men weten dat er verschil wordt gemaakt tussen binnen- en buitenroed, die beide door de kop van de molenas zijn gestoken en zo het wiekenkruis vormen. De buitenroed (de naam zegt het al) zit dichter bij de askop. Voor de molenaars is dit van wezenlijk belang in verband met het ontzien van deze askop.

Zo wordt bij plotseling aanwakkerende wind de buitenroed steeds het eerst ‘gezwicht’ (zeil geminderd). In verband hiermee wordt de molen ook altijd stilgezet met de buitenroed ‘voor de borst', in verticale stand.

Dit verschil tussen binnen- en buitenroed speelt in de wiekentaal een rol. Zo werd op zon- en feestdagen de molen ‘waidbiens’ gezet (‘in kruis’, met de buitenroed ‘op komend’. Daarbij diende het buitenste schuifbord van elk der vier wieken te worden afgenomen. Werd de molen verkeerd in kruis gezet, dat wil zeggen met de binnenroed op komend, dan stond hij ‘in poepekruis’ (of ‘op z’n poeps’; met het scheldwoord ‘poep’ voor Duitsers werd alles aangegeven wat verkeerd was).

Bij een defect van de molen werden de zeilen ingehaald en werd het kruis op ‘timmerskeef gezet, dat wil zeggen dat de molen werd gevangen (stilgezet) vóór het moment dat de komende wiek voor de borst kwam. Hierdoor konden eigenaar en molenmaker van verre zien dat er wat mis was. (Elders in ons land geldt deze stand als vreugdestand.)

Bij koren- en pelmolens moesten de stenen soms ‘gebild’ (behakt) worden. Deze molens kregen dan een stand waarbij de onderste wiek de verticale stand juist was gepasseerd. De molen stond dan ‘te ver' of ‘op et skeef' en ook dit gold als een boodschap. Het zogenoemde ‘rouwen’ van molens was vroeger algemeen. Bij het overlijden van de molenbaas werden alle borden, behalve de eindborden, van de wieken genomen. De roeden werden in kruis gezet en de molen werd gekruid (‘verkroden’) in de richting van het sterfhuis.

Bij overlijden van de vrouw van de eigenaar werd één bord minder afgeslagen en het kruis werd iets te kort gevangen. Afhankelijk van de graad van verwantschap waren er andere rouwstanden. Ze werden alle nog lange tijd na het overlijden op zon- en feestdagen herhaald.

In zekere zin hoorde ook de kleur van de gevoerde zeilen tot de wiekentaal. 's Zomers waren deze rood en wit, 's winters bruin (getaand).

< >