Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Veen

betekenis & definitie

Ontstaat door de ophoping van afgestorven plantenresten in een natte, zuurstofarme omgeving. Tussen de oprukkende zee en het zandlandschap ontstond vanaf ca. 8.000 jaar geleden een veengordel, die zich geleidelijk uitbreidde.

Ook vormde zich veen in lage delen van het landschap, zoals beekdalen en geïsoleerde laagten. Het betreft relatief voedselrijk laagveen, waarin veel riet en zeggen voorkomen. Tijdens drogere perioden konden bomen op het veen groeien, die verdronken of omwaaiden en waarvan we de resten als kienhout lokaal nog aantreffen. Het veen groeide op veel plaatsen tot boven het niveau van zijn omgeving uit en bedekte het landschap als een deken. Dit hoogveen wordt gevoed door voedselarm regenwater en bestaat voornamelijk uit veenmossoorten. Hoogveen heeft het grootste deel bedekt van de zandgronden ten zuiden van het Van Starkenborghkanaal en Eemskanaal. Vanaf de 10de eeuw maakten de bewoners rond de veengebieden een begin met de ontginning ervan. Vanaf ca. 1200 staken boeren en kloosterlingen op kleine schaal turf aan de randen van het hoogveen, o.a. bij Wolfsbarge en Leek/Nietap. Vanaf 1550 vond in het Zuidelijk Westerkwartier turfstekerij op commerciële basis plaats en vanaf 1600 in de Veenkoloniën. Dit begon met de ontwatering van het veen door het graven van kanalen en wijken.

Nu is het hoogveen afgegraven, op twee resten noordelijk van Marum (Jilt Dijksheide) en zuidelijk van Midwolda (Meerland) na. Alleen de kanaaldorpen en de wijken herinneren er nog aan.

Zie ook slagturven, turfbaggeren, turfgraven.

[Meijering]

Lit: W.A. Ligtendag, De Wolden en het water. De landschaps- en waterstaatsontwikkeling in het lage land ten oosten van de stad Groningen vanaf de volle middeleeuwen tot ca. 1870 (Groningen 1995).