Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Begijnen

betekenis & definitie

Sinds het begin van de 13de eeuw komen in Noordwest-Europa begijnen voor als een uiting van de armoedebeweging. Zij kenden privé-eigendom, maar leefden volgens het evangelie in armoede en kuisheid van aalmoezen en het werk van hun handen.

Zij volgden geen regel en waren niet in een orde georganiseerd, maar kozen een middenweg tussen een geestelijk en een wereldlijk leven. Regelmatig werden zij verdacht van ketterij. Emo was de eerste Groninger die het verschijnsel ‘begijn’ noemde zonder duidelijk te maken of zij in deze streken voorkwamen; de oudste vermelding in een oorkonde van begijnen in Groningen dateert uit 1276, maar daaruit blijkt ook dat er voor die tijd al begijnen waren. In de ontwikkeling van het begijnenwezen zijn vijffases te onderscheiden:1. individuele begijnen;
2. een particulier stelt een huis beschikbaar voor onderlinge samenkomsten;
3. de begijnen verwerven dit huis, meestal door schenking;
4. zij gaan daar samen wonen;
5. vervolgens kan de overgang naar een orde (bijv. tertiarissen) plaatsvinden.

In de stad Groningen waren de volgende begijnenhuizen: Vrouw Clarenconvent, Vrouw Menoldisconvent, Vrouw Siwenconvent, Olde convent.

Lit.: F.J. Bakker, Bedelorden en begijnen in de stad Groningen tot 1594. Groninger Historische Reeks 3 (Assen 1988).

< >