Voortplanting door twee personen die nauw aan elkaar verwant zijn, zoals zuster en broer, moeder en zoon, dochter en vader.
Als naaste bloedverwanten (neef met nicht, nicht met oom enz.) met elkaar vrijen en een kind krijgen, is de kans vrij groot dat het kind een ernstige erfelijke afwijking heeft. Dat komt doordat bloedverwanten voor een deel dezelfde genen hebben. Nou heeft ieder mens wel een paar zieke genen. Dat is niet zo erg, zolang er naast zo’n ziek gen ook een gezond gen zit (je hebt namelijk van elk gen er altijd twee, één van je moeder en één van je vader). Het ene zieke gen wordt meestal onderdrukt door het gezonde gen.
De kans dat twee willekeurige mensen dezelfde zieke genen hebben, is heel klein. Het gaat pas mis als je het zieke gen van beide ouders hebt gekregen. Bij bloedverwantschap van de ouders is die kans een stuk groter.
Ook consanguïniteit (uitspraak: kon-SANG-gwie-nie-TEIT). Kijk ook bij incest.
