Afloop, einde van een belangrijk bouwkunstig onderdeel, b.v. een torenspits, geveltop, steunbeer. Architectonisch-decoratieve uitvloeiing van verticalen of afsluiting. Aan de bovenzijde kan dat een kanteling, (in de gotiek) kruisbloem, fioel of pinakel, (in de renaissance) obelisk, vaas, bol of klein fronton zijn.
Aan de onderkant van een kraagstuk of console of een vrij hangend stuk worden elementen als een druiper of een wortel (carotte) gebruikt.