Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Sodom

betekenis & definitie

Sodom is de altijd in de eerste plaats genoemde en dus misschien wel de voornaamste van de vier steden van het Zuidelijke gedeelte van het Jordaandal, over welke het Godsoordeel gekomen is, dat zulk een onuitwisbaren indruk heeft gemaakt op het bewustzijnsleven van Israël.

Soms worden de vier steden met name genoemd : Sodom, Gomorra, Adama en Zeboïm; zoo Gen. 10 : 19; 14; Deut. 29 : 22 (Staten-vertaling vers 23). Soms echter alleen Sodom en Gomorra, Gen. 13 : 10, 18 : 20, 19 : 24. 28, Jes. 1 : 9 v., 13 : 19, Jer. 23 : 14, 49 : 18, 50 : 14, Am. 4 : 11. Op eene plaats worden echter alleen Adama en Zeboïm genoemd, Hoz. 11 : 8. Sodom wordt alleen genoemd Gen. 13 : 13, 18 : 16. 22, 26, 19 : 1. 4, Deut. 32 : 32, Jes. 3 : 9, Klaagl. 4 : 6, Ezech. 16 : 46. 48 v. 53. 55 v.

Ook in het Nieuwe Testament wordt aan dit Godsoordeel herinnerd. Daarbij worden Sodom en Gomorra weer naast elkander genoemd in Matth. 10 : 15, 11 : 24, Mark. 6 : 11, 2 Petr. 2 : 6 en Judas vs. 7, terwijl van Sodom-alleen gesproken wordt Matth. 11 : 23, Luk. 10 : 12, 17 : 29, Rom. 9 : 29. Het noemen van Sodomalleen hangt intusschen op de meeste plaatsen samen met het feit, dat hier melding wordt gemaakt van momenten uit het leven van Lot.

Sodom en haar zustersteden vormden naar luid van Gen. 13 : 10 een rijk bevloeid land, dat in vruchtbaarheid niet behoefde onder te doen voor het Nijldal, ja zelfs de herinnering aan het Paradijs levendig hield. Maar deze natuurweelde dreef tot de gruwelijkste zedeloosheid, waarbij de mensch minder wordt dan een dier. Vandaar de teekening van Gen. 13:13 en 19 : 4—11. Kanaans zonde was hier tot Sodomie geworden. Zoo wordt „het geroep over Sodom en Gomorra groot en hun schuld zeer zwaar” (Gen. 18 : 20). Zelfs geen tien rechtvaardigen worden in Sodom gevonden (18:22). Stad en land is rijp voor het Godsoordeel.

Dit wordt geteekend als een doen regenen van „vuur en zwavel” tengevolge waarvan de „steden en de geheele gouw met alle inwoners der steden en al den plantengroei” vernietigd werden (19:25). Het is geweest een „omkeering” (19 : 21. 25. 29), waarbij rook „van de aarde opsteeg als de rook uit een smeltoven” (19:28).

Het is volkomen begrijpelijk, dat men altijd weer getracht heeft zich althans een indruk te vormen van hetgeen hier is geschied. Zoo weet de Grieksche aardrijkskundige en reiziger Strabo (gestorven tusschen 21 en 25 n. Chr.), blijkbaar op grond van onderzoek, te verhalen van „aardbevingen, uitbarstingen van onderaardsch vuur, warme bronnen, verzadigd met asfalt en zwavel, tengevolge waarvan het oorspronkelijke kleinere meer de steden overstroomde”. Niet geheel in overeenstemming hiermede is, dat hij in hetzelfde verband spreekt van de in zijn tijd nog bestaande ruïnen van Sodom.

Deze voorstelling van Strabo heeft sindsdien stand gehouden, waarbij herinnerd werd aan de asfaltputten van het dal Siddim (Gen. 14 ; 9), dat bij Engedi, dus in het Zuidelijke gedeelte van de huidige Doode Zee moet hebben gelegen.

Nu staat allereerst vast, dat de vorming van de merkwaardige diepe aardspleet, die wij Doode Zee noemen, evenals die van het Jordaandal ontstaan is door vulkanische uitbarstingen. Dit wordt boven allen redelijken twijfel verheven door het dubbele feit, dat we hier overal sporen van lava en van bazalt vinden.

Voorts staat vast, dat de Doode Zee, die door het voorgebergte el-Lisdn in twee ongelijke stukken wordt verdeeld, daarbij tevens een zeer merkwaardig verschil van diepte aanwijst. Immers ten Noorden van el-Lisdn is ze veel dieper dan ten Zuiden daarvan. Bereikt ze in haar Noordelijke helft een diepte van niet minder dan 399 M., in de Zuidelijke helft varieert ze van 3—6 M.

Niet minder zeker is het, dat het Jordaandal geen verbinding heeft gehad met de golf van Akaba, want tusschen deze golf en het dal verheft zich een waterscheiding tot een hoogte van 240 M. boven den spiegel der Middellandsche Zee, m. a. w. 633.8 M. boven de Doode Zee.

En eindelijk staat vast, dat op 426 M. boven den huidigen zeespiegel in de hellingen der omringende bergen talrijke sporen gevonden zijn van een veel hoogeren waterstand en dat die sporen ook gevonden worden in het Jordaandal tot vlak aan het meer van Gennesareth toe.

Al deze feiten dwingen tot de conclusie, dat

a. de Doode Zee niet — en zeker niet uitsluitend — haar oorsprong dankt aan den ondergang van Sodom en haar zustersteden, maar oorspronkelijk, d. w. z. in de voor ons voorhistorische tijden het geheele Jordaandal moet hebben gevuld; en
b. dat we Sodom en haar zustersteden wel zullen hebben te zoeken in het ondiepe gedeelte ten Zuiden van el-Lisdn.

Ook, dat vulkanische erupties een hoofdrol hebben gespeeld bij den ondergang dezer steden.

De Mohammedaansche traditie verbindt den naam van Lot aan de Doode Zee, die zij dan ook Bahr-Loet, „Zee van Lot” noemt, en heeft in het Zuid-Westen der zee den naam Dsjëbel Oesdoem, d. i. berg van Sodom, gegeven aan een hoogte van 11 K. M. lengte en pl.m. 45 M. hoogte, die grootendeels bestaat uit gekristalliseerd zout.

Tegenover hen, die hier gaarne spreken van sage, zij opgemerkt, dat Gen. 19 niet, gelijk anders te verwachten zou zijn, spreekt van water en verdrinken, van storm en vloed, maar alleen van „omkeering”.

Zie hierover o.a. Huntington, Palestina and its transformations; hoofdst. IX The Gor and the Dead Sea en hoofdst. XIV The fluctuations of the Dead Sea (Londen 1911).