is volgens Neh. 3 : 1, 32 een „poort” na den terugkeer uit de ballingschap in den stadsmuur van Jeruzalem gebouwd (zie ook Neh. 12 : 39). Zulk een „poort” was meer dan een deur, maar bestond uit een doorgang, waarboven een toren of een ruimte met één of meer vertrekken; vgl. de Oud-Testamentische uitdrukking „die in de poort zitten” voor de oudsten, soms ook de rechters der stad.
De plaats der Schaapspoort, die ook Joh. 5:2 wordt genoemd, is niet met zekerheid meer te bepalen. Door de herhaalde verwoesting en den herbouw der stad was de loop van den muur van Jeruzalem niet in alle perioden gelijk. Zij moet geweest zijn aan den Noord-Oost-kant der stad; op de Schaapspoort liep de groote weg uit het Noorden van het land uit, die naar den tempel leidde.
Naar het Oosten eindigde hier de stad; Oostelijk sloot zich hierbij de tempelberg aan. Dit verklaart ook, dat Eljasib, de hoogepriester, deze poort bouwde: zij vormde een belangrijk onderdeel van de versterking en beveiliging van den tempelberg.
Dicht bij de Schaapspoort was, volgens Joh. 5:2, een vijver; terwijl in de 4e eeuw onzer jaartelling van een Schaapspoort niets meerbekend was, wist men wel van twee vijvers; één daarvan zou de Joh. 5 : 2 genoemde zijn.
Latere opgravingen hebben de sporen van deze „tweelingvijvers” aan het licht gebracht, en in staat gesteld, de vermoedelijke plaats der Schaapspoort vast te stellen, nl. tusschen deze beide vijvers in, waarvan de ééne ten Noorden, de andere ten Zuiden der Schaapspoort zich moet hebben bevonden.