Schapen zijn, evenals runderen en geiten, holhoornige, herkauwende zoogdieren en behooren tot de orde der eventeenigen (artiodactyla). Hun horens, die bij de wijfjes dikwijls ontbreken, zijn geringd, naar buiten en achterwaarts gebogen, niet rond, maar bijna driehoekig op doorsnede en bij de rammen vaak spiraalvormig gedraaid.
De pooten zijn dun en dragen ieder vier hoeven. Plantenetend.
Tandformule als bij de runderen. Bewonen de gebergten van het Noordelijk halfrond.
Schapen en geiten zijn moeilijk te onderscheiden; in het Oude Testament worden ze gewoonlijk samengevat onder den naam van klein vee (Gen. 4:4; 13 : 5; 26 : 14). Van de wilde schapen noemen we: manenschaap (ovis tragelaphus) in Noord-Afrika, steppenschaap (ovis vignei) in West-Azië, argali (ovis ammon) in Centraal-Azië, moeflon (ovis musimon) op Sardinië en Korsika, dikhoornige schaap (ovis canadensis) in Noord-Amerika.
Algemeen bekend en in verschillende variëteiten (merinoschaap, vetstaartschaap, Friesche schaap) over de geheele aarde verspreid is het tamme huisschaap (ovis aries), gewoonlijk enkel schaap genoemd, dat zijn wilde eigenschappen geheel heeft verloren; Brehm noemt het een vervelend dier. Het is nuttig door zijn wol, huid, melk, vleesch en vet en werd door de Israëlieten bij alle soorten van offeranden gebruikt.
De duur der dracht bedraagt ongeveer 150 dagen. Alle oude volken, reeds de paaldorpbewoners, deden aan schapenteelt (Gen. 30 : 31—43).
De aartsvaders noemden zich schaapherders (Gen. 47:3), hoewel ze ook landbouwers waren.
Habel werd een schaapherder en offerde den Heere schapen (Gen. 4 : 2 en 4).
Onder den op de Midianieten veroverden buit waren 675000 schapen (Num. 31 : 32). Job had 7000 schapen (Job 1 : 3).
Salomo offerde 120000 schapen (1 Kon. 8 : 63). Mesa bracht op aan den koning van Israël 200000 schapen (2 Kon. 3 : 4).
Zoowel in letterlijken zin, als ook zinnebeeldig en in gelijkenissen wordt het schaap talrijke malen, niet alleen in het Oude (2 Sam. 24 : 17; Jes. 53 : 7), maar ook in het Nieuwe Testament (Luc. 15; Joh. 10) vermeld (zie herder, lam). Ook thans bloeit de schapenteelt in Palestina in dezelfde streken als vroeger (Micha 2 : 12; 7 : 14; Jes. 65 : 10; 1 Sam. 25 : 2); vooral worden gehouden het zeer kortstaartige vetstuitschaap, waarvan de achterdeelen uit groote klompen vet bestaan, en het vetstaartschaap, welks staart een vetklomp vormt, die soms tien kilogram weegt.