Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Salii (dansers)

betekenis & definitie

Het Latijnsche woord „salius” beteekent danser of springer en had de strekking hen te noemen, die, zooals bij de godsdiensten der heidenen in het algemeen en ook bij de Romeinen voorkwam, door hun dansen en de daarbij gemaakte gebaren, den inhoud van liederen trachtten weer te geven. Een bijzonder priestercollege droeg den naam „Salii”, daar zij als priesters van Mars op gezetten tijd dansen uitvoerden.

Er waren twee zulke colleges: het oudere, dat door Numa zou zijn ingesteld en die „Salii palatini” genaamd werden, omdat zij hun offerplaats op den Palatinus hadden en het jongere college, dat door Tullus Hostilius gesticht werd en die „Salii agonales” of „collini” genoemd werden, daar zij hun offerplaats hadden bij de porta Collina op den Quirinalis. Aan het hoofd van zulk een priestercollege stond een „magister”, ook was er onder deze „salii” een voordanser „praesul” en een „vates” of „praecentor”, d. w. z. een dichterlijk voorzanger.

Deze „salii” behoorden tot de patriciërs en waren dus aanzienlijke personen. Zij droegen een „tunica”, een geborduurd kleed, een soort hemd zonder mouwen en daarover een „toga” met purperstrooken, de zoogenaamde „toga praetexta” en op het hoofd de „apex”, een soort muts of baret.

Ook waren zij gewapend met zwaard en spies. Volgens de legende zou ten tijde van Numa een schild van den hemel zijn gevallen met de profetische waarschuwing er bij, dat het Romeinsche rijk zoolang zou bestaan, als dit schild daar bleef.

Numa zou er toen elf gelijke schilden hebben laten bij maken, opdat het oorspronkelijke niet meer zou kunnen worden onderscheiden. Deze twaalf „ancilia”, schilden, droegen de Salii jaarlijks in hunne processie, die in de maand Maart gehouden werd, plechtig door de stad onder gezang en dans, terwijl zij met een klein staafje in de rechterhand op het schild, dat door de linker gedragen werd, sloegen.

Op den lsten Maart offerde de Pontifex Maximus in de zoogenaamde „Regia”, het gebouw, waar de „pontifices” bijeen kwamen en waar de heilige lansen en schilden werden bewaard. Op de volgende dagen trok dan de processie over het forum en andere pleinen naar het Capitool.

Om alle altaren en tempels maakte men een rondgang, terwijl de beschermgoden der stad werden aangeroepen en met offers vereerd.

Een feestmaal besloot dan den dag.

Op den 14den Maart hadden de zoogenaamde Mamuraliën plaats, feesten ter eere van Mamurius, den Etruskischen kunstsmid, die de schilden zou hebben vervaardigd. Zijn beeltenis werd dan in de processie rondgedragen, en onder het zingen van liederen met stokken geslagen.

Op den 19den Maart werd de strijd van Minerva met Mars op het Comitium onder gezang en dans gevierd. In de liederen, daarbij gezongen, werd vooral Mars aangeroepen, maar ook tal van andere góden.

De oudste Salii zongen, de jongeren dansten. Met deze Salii stonden ook de „virgines Saliae”, de salische maagden, in verband, die echter geen college vormden, maar bij religieuse handelingen hulp boden.