Hiervan is alleen sprake in 2 Sam. 8:1, waar van David wordt gezegd, dat hij de Filistijnen onderwierp en mètèg ha’amma uit hun hand rukte. Gewoonlijk wordt dat vertaald door: „de teugel der moederstad”, maar wat dit zou moeten beteekenen, is niet helder.
De oude vertalingen hebben blijkbaar naar den zin geraden. In de parallele plaats 1 Kron. 18 : 1 staat: „Gath en hare dochter” en daarom willen velen hier „de moederstad Gath” lezen.
Maar A. H.
Sayce heeft in de Expository Times van 1905 bl. 215 gewezen op het Assyrische mèteg ammati, wat den zin heeft van „de handelsweg van het kustland”. Dat geeft een goeden zin.
Tot dusver hadden de Filistijnen de handelswegen in bezit gehad van de kuststreek ten Zuiden van den Karmel. Nu weet David hun den handelsweg te ontrukken, zoodat ze min of meer van Israël afhankelijk worden en niet meer zelfstandig handel kunnen drijven met de Fenicische steden en met Damaskus.