I. Mercurius (verwant met ’t Latijnsche woord merx = koophandel en tnercari = handel drijven) was bij de Romeinen de god van den handel.
Dezelfde als de Grieksche Hermes, die in Hand. 14 : 12, waar Barnabas door de schare te Lystre Jupiter, de opperste god, en Paulus Mercurius (Grieksch Hermes) genoemd wordt, als de bode of woordvoerder der góden voorkomt. Hij werd dan ook vooral door de kooplieden vereerd.
In Rome werd voor hem als beschermer van den handel een openbare eeredienst ingericht en in de nabijheid van het Circus maximus een eigen tempel gebouwd, die in ’t jaar 595 vóór Christus werd ingewijd, terwijl op dezen dag ook het gild der kooplieden werd ingesteld. Voor de Porta capena (Capeensche poort) was een altaar voor hem gebouwd en bij dat altaar was een gewijde bron, waaruit de kooplieden, als zij kwamen om hem te offeren, hun koopwaren met heilig water besprengden om ze voor verderfelijken invloed te bewaren.
In de derde eeuw vóór Christus werd hij reeds afgebeeld op de Romeinsche munten als een jongenskop met een grooten reishoed op; later werd hij ook wel in bronzen figuren voorgesteld met een slangenstaf en buidel in de hand.II. Mercurius is ook een van de acht planeten, die de zon omgeven. In onderscheiding van de sterren, die door haar eigen kracht licht en warmte uitstralen, schijnen de planeten niet door eigen lichtkracht, maar ontvangen haar licht van de zon. Zij zijn niet alleen veel kleiner dan de ons bekende sterren, maar zijn ook veel dichter bij de aarde. Zij worden meest alle genoemd met namen aan de Romeinsche godenleer ontleend. Met de Aarde zijn het Mercurius, Venus, Mars, Jupiter, Saturnus, Uranus en Neptunus.
Slechts een enkele maal ziet men Mercurius dan ook kort nd zonsondergang of vóór zonsopgang als een schitterend klein sterretje te voorschijn komen. Juist omdat zij zoo dicht bij de zon staat is zij zoo heel moeilijk te ontdekken. Men heeft ze naar Mercurius, de snelvoetende bode der góden, genoemd, omdat zij zoo plotseling opduikt en spoedig weer verdwijnt.