Een jeugdpredikant is een predikant, die beroepen wordt om zich aan den arbeid onder de jeugd te wijden. In verschillende landen als Duitschland, Zweden, Nederland, zijn de kerken in den nieuweren tijd tot de aanstelling van afzonderlijke jeugdpredikanten overgegaan.
Kleinere stadsgemeenten droegen aan een der predikanten bijzonder den arbeid onder de jeugd op. Grootere stadsgemeenten stelden een of meer jeugdpredikanten aan om zich geheel aan den jeugdarbeid te wijden.
En in Sleeswijk-Holstein stelde de Evangelische kerk zelfs een provincialen jeugdpredikant aan. „Een jeugdpredikant” — zoo schrijft Wilhelm Christiansen in Das Jugendpfarramt — „moet innerlijk jong zijn. Grauwe haren schaden daarbij niet.
Jeugd toch is geen mathematisch begrip. Jeugd is geen vaststaand getal.
Jeugd is een levenstype, een bepaald soort menschen. Alleen dat soort van jeugdige menschen is in staat de jeugd te verstaan.
Alleen daar, waarde jeugd gevoelt: hier verstaat men ons, kan zich een jeugdcentrale vormen. Een echt jeugdpredikambt draagt altijd het dubbele karakter van een vertegenwoordiging der kerk tegenover de jeugd en tegelijk een vertegenwoordiging der jeugd tegenover de kerk.
Een jeugdpredikant mag nooit vergeten, dat de Evangelische jeugd een deel, en, wat het getal betreft, zelfs een belangrijk deel der Evangelische kerk is.
De rijpere jeugd heeft reeds rechten in, maar ook plichten jegens de kerk, die kinderen nog niet hebben.
Aan deze beide moet een jeugdpredikant door zijn geheele werkzaamheid uiting geven. De plicht van medearbeid en het recht van medezeggenschap in het kerkelijk leven moeten door het jeugdpredikambt even duidelijk op den voorgrond gesteld, en op beide moet door haar even sterk den nadruk gelegd worden.
Hoe levendiger de omgang en hoe inniger de betrekking tusschen de jeugd en het jeugdpredikambt is, des te meer zal de diepe klove van het wantrouwen der jeugd ten opzichte der kerk overbrugd worden. Die brug te slaan is meteen het hoofddoel van het jeugdpredikambt.
Een jeugdpredikambt, dat sectarisch werkt zou zijn doel evenzeer missen als een jeugdpredikambt, dat door de jeugd niet gewaardeerd werd. Een jeugdpredikambt moet de jeugd met het blijde en trotsche bewustzijn zoeken te vervullen: „Onze kerk!” Dan moet de kerk van haar kant ook zoo worden, dat men zich voor haar interresseeren kan.
Dat zal niet mogelijk zijn zonder de jeugd. In dien zin moet een jeugdpredikambt een centrale der Evangelische jeugd worden.
Dat is de moeilijkheid, maar ook de bekoorlijkheid van het ambt”.Uit een dergelijke omschrijving is echter moeilijk af te leiden, wat nu het eigenlijk karakter van het jeugdpredikambt is. Eenerzijds moeten de jeugdpredikanten van de jeugdouderlingen wel onderscheiden worden. In kleinere gemeenten droeg men het bijzonder toezicht op de jeugd wel aan den predikant op, maar waar het opzicht over de gemeente een taak is, die tot het ambt der ouderlingen en niet der predikanten behoort, treedt hij hier in qualiteit van jeugdouderling en niet van jeugdpredikant op. Een jeugdpredikant in den eigenlijken en engeren zin van het woord moet in qualiteit van predikant, dus ambtelijk, optreden. En anderzijds mag allerlei jeugdarbeid, die evengoed door een begaafd jeugdleider, die niet in het ambt staat, kan verricht worden, niet met het ambtelijk werk van een predikant vereenzelvigd worden. De taak van een jeugdpredikant zou alleen zijn, dat hij zich in zijn qualiteit als predikant in zijn prediking en in zijn catechetisch onderwijs bijzonder aan de jeugd ging wijden. Immers tot het ambt der dienaren behoort volgens het Formulier om te bevestigen de dienaren des Woords :
1e. „dat zij des Heeren Woord grondig en oprechtelijk aan hun volk zullen voordragen en het toeëigenen, zoo in het gemeen als in het bijzonder, tot nuttigheid der toehoorders, met onderwijzen, vermanen, vertroosten en bestraffen, naar eens iegelijks behoefte, enz.,
2e. de openbare aanroeping van Gods naam te doen vanwege de geheele gemeente, enz.,
3e. de sacramenten te bedienen, die de Heere heeft ingesteld tot zegelen zijner genade, enz., en
4e. de gemeente in goede tucht en orde te houden, en te regeeren op zulke manier als de Heere geordineerd heeft.”
Zoo heeft men er indertijd wel eens over gedacht om Ds Vonkenberg, die van 5 September 1920 tot 16 September 1923 als Bondsdirecteur der Gereformeerde jongelingsvereenigingen werkzaam was, tot jeugdpredikant voor heel de Gereformeerde jongelingschap te benoemen. Toch bleek al spoedig, dat de taak van zulk een directeur met het predikambt niets heeft uit te staan. Zulk een directeur zou als hoofdredacteur van het Gereformeerd Jongelingsblad de geestelijke leidsman en de vraagbaak onzer Gereformeerde jongelingschap worden. Dit is echter geen kerkelijke taak met een zuiver geestelijk doel. Immers het doel van den Bond is veel meeromvattend. „De Bond beschouwt als de roeping der jongelingsvereenigingen op Gereformeerden grondslag om overeenkomstig ons Calvinistisch volkskarakter werkzaam te zijn tot het kennen en belijden der Gereformeerde beginselen voor Kerk, Staat en Maatschappij.” Een heerlijk doel, ongetwijfeld, maar dat met het predikambt als zoodanig niets te maken heeft en evengoed verricht kan worden door iemand, die nooit predikant is geweest, indien hij er de noodige gaven maar voor bezit. Wel heeft een kerk het recht een predikant te beroepen met een speciale opdracht, bijv. om het Evangelie te brengen tot de Heidenen of de Joden, maar dan moet die speciale taak toch in verband staan met en voortvloeien uit de prediking van het Evangelie; en niemand zal beweren, dat dit met het leiding geven aan het Gereformeerd vereenigingsleven het geval is. Evenmin als voor een jeugdkerk, is er voor een zoogenaamd jeugdpredikant in de Gereformeerde kerken een plaats.