D. w. z. opgeruimd, met het gansche hart, dus onverdeeld iets doen, bijv. liefhebben. Dat past den geloovigen tegenover God, Die zijn groote barmhartigheid aan hen bewezen heeft.
Ik zal u hartelijk liefhebben, Heere, mijn sterkte (Ps. 18 : 2). Dat past den geloovigen onderling, omdat zij allen kinderen zijn van één God en Vader.
Hebt elkander hartelijk lief (Rom. 12 : 10).