Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Barmhartigheid

betekenis & definitie

De barmhartigheid, welke de menschen elkaar hebben te bewijzen, is door Gods Woord geboden. Het Oude Testament rekent haar onder de deugden des rechtvaardigen (Psalm 37 : 21) en strekt haar zelfs uit tot het vee (Spreuken 12 : 10); daartegenover zijn de barmhartigheden der goddeloozen wreed, d. w. z. dat ook wanneer hij beproeft barmhartig te zijn hij niet anders dan wreed kan handelen.

Zelfs lezen we onderscheidene malen, dat God barmhartigheid wil en niet offer; waarbij dan het woord in eenigszins algemeener zin verstaan moet worden, dat de Heere n.l. meer de liefde van Zijn volk vraagt dan hun uitwendige offeranden. In het Nieuwe Testament prijst de Bergrede de barmhartigen zalig (Matth. 5 : 7) en komt het bevel van den Heere (Lucas 6:36) en Zijne apostelen (Ef. 4 : 32) tot barmhartigheid nopen.

Dit te meer omdat zij hebben te bedenken, dat de Heiland Zelf telkens met barmhartigheid innerlijk werd bewogen (Mattheus 20 : 34), en dat hun zelf zooveel barmhartigheid door Hem is bewezen (Mattheus 18 : 33). Deze eisch geldt jegens den naaste, onverschillig wie dat is, zooals de gelijkenis van den barmhartigen Samaritaan leert.

Merkwaardig is, dat de Hebreeuwsche uitdrukking betrekking heeft op de ingewanden, dus erop wijst, dat zij moet voortkomen uit innerlijke bewogenheid des gemoeds wegens het leed der ellendigen. Het genadeloon der ware barmhartigheid ligt niet alleen in haar zelve, doch ook daarin, dat God zulken, die haar beoefenen, barmhartigheid zal bewijzen (Mattheus 5 : 7), want de barmhartigheid roemt tegen het oordeel (Jacobus 2 : 13), d. w. z. zegeviert over het oordeel.

Vergelijk ook Lucas 16 : 9.