Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Germanen-zending

betekenis & definitie

De Germaansche volken. Wanneer wij ons uitgangspunt nemen in de groote volksverhuizing uit Azië naar Europa (thans meestal gesteld op 375), èn ons houden aan de gebruikelijke indeeling van Oost-, Westen Noord-Germanen, dan kunnen wij de OostGermanen, n.l. de Gothen, uitschakelen, omdat die, bij het opdringen naar het Westen tot Spanje toe, geromaniseerd zijn.

Met een herinnering aan Ulphilas, die aan de Gothen bij de Zwarte zee (circa 360) een letterschrift en een bijbelvertaling gaf, en aan het feit, dat het Arianisme der West-Gothen langzamerhand is overgegaan tot de Oost-Gothen, Vandalen, Bourgondiërs, Sueven en Longobarden, maar op de synode van Toledo (589), onder den invloed van den over de West-Gothen in Spanje regeerenden koning Rekkared werd afgezworen, mogen wij volstaan.Wij bepalen ons dan tot de West- en de Noord-Germanen, d. w. z. tot die volken, die zich in het eigenlijke Midden- en West-Europa vestigden, waaronder ook de Angelsaksers te rekenen zijn, èn de z.g.n. Scandinavische naties. Uit de algemeene geschiedenis is bekend, dat zij behoorden tot de primitieve volken. Toch hadden zij zekere beschaving: het maatschappelijke leven al wat geregeld, standen-indeeling, hoogstaand huwelijksleven; ook kenmerkten zij zich door schoone volksdeugden: kuischheid, eerbied voor het gezag, gastvrijheid, eerlijkheid, vrijheidszin en trouw aan het gegeven woord. Doch overigens was heel hun levensbestaan vol van. heidensche wreedheid, gewelddadigheid en ellendigheid.

Hun godsdienst. Als bij alle primitieve volken animistisch: heel de natuur bezield; de aarde, het water en de lucht vol van allerlei geesten, en vrees voor de zielen der afgestorvenen. Bij den eeredienst: doodenfeesten, offers (ook menschenoffers, soms honderden krijgsgevangenen tegelijk) en offermaaltijden. Een machtige stand van priesters en priesteressen; die laatsten waren ook waarzegsters of „wijze vrouwen”.

Oorspronkelijk hadden zij geen tempels en geen beelden; zij vereerden hun onzichtbare en zichtbare góden in heilige bosschen, bij bronnen en beken, aan het zeestrand en onder heilige boomen. (De oude eik bij Geismar in Hessen!).

Wel aanbaden zij vele góden: bijna alle Germanen dienden de Zon en de Maan en de góden Tioe of Things, Wodan en Donar en de godin Frija. De Zondag, Maandag, Dinsdag, Woensdag, Donderdag en Vrijdag zijn naar deze góden genoemd, onder wie Wodan de voornaamste was.

Als bij alle heidendom vol van allerlei bijgeloof : toovenaars en heksen, die door duistere spreuken de krachten der natuur en ook ziekten van menschen en dieren zouden kunnen bezweren ; voorbehoedmiddelen, die men zelf droeg of vasthechtte aan huis en schuur, etc.

Zonder schier eenige inwerking tot verzachting der ruwe zeden: drinken en dobbelen aan de orde van den dag. Het geheele leven versomberd en geknecht door vrees, naar het woord in Hebr. 2 : 15; „met vrees des doods door al hun leven der dienstbaarheid onderworpen.” (Zie voorts onder Animisme).

Kerstening Frankenland Bij hun binnendringen in Gallië (486) waren de Franken nog heidenen. Hun koning Clovis, op wiens hart zijn vrome en den Heiland uit beginsel dienende gemalin Chlotilde veel vermocht, kwam in 496 tot „bekeering” ; hij werd gedoopt door Remigius, bisschop van Rheims, en 3000 Franken volgden zijn voorbeeld. Met bisdommen werd daarop al heel spoedig geheel het Frankische rijk overdekt.

Engeland Het huwelijk van Ethelbert, koning van Kent, met Bertha, die van Frankische afkomst was en het Christendom kende, werd aanleiding, dat paus Gregorius de Groote den abt Augustinus met veertig medewerkers naar Engeland zond (596). Deze genoot rijken zegen op zijn werk; hij doopte duizenden Angelsaksers en ten slotte ook den koning zelf (597). Binnen korten tijd werd geheel Engeland Christelijk. Meerdere deelen van de heptarchie derAngelen en Saksers gingen tot het Christendom over door den arbeid van de Schotsche zendelingen uit het klooster Jona. (Als apostel van Schotland is St. Columba bekend).

West- en Midden-Europa De zendelingen, die onder de volksstammen van West- en MiddenEuropa het Evangelie brachten, kwamen grootendeels uit Ierland (voor het Christendom gewonnen door Patricius, den apostel der Ieren in de tweede helft der vijfde eeuw) èn uit Engeland. Beter dan de Franken, met wie de bewoners langs den Rijn en omgeving voortdurend in vijandschap leefden, konden zij ingang krijgen. De eigenlijke zending onder deze Germanen begint dan ook in 589, toen de Ier Columbanus, een man met een verheven geest, van een diep geestelijke natuur en van op Gods Woord rustende vroomheid, zich met twaalf monniken in de Vogesen nederzette. Al spoedig verjaagd om zijn vrijere Iersche richting, doch vooral om zijn optreden tegen de ontuchtige levenswijze, trok hij over den Rijn naar het gebied der Alletnannen, die woonden tot heel in Zwitserland toe, predikende het Evangelie met zijn gezellen, maar telkens weer door de heidenen verdreven. Zijn leerling Gallus, die bij zijn vertrek over de Alpen naar BovenItalië wegens koorts in Zwitserland moest achtergelaten worden, zette na zijn dood (615) de zending aldaar zegenrijk voort en stichtte het klooster St. Gallen (pl.m. 646).

Overigens wordt als de eerste apostel der Alletnannen genoemd Fridolinus, die reeds in het begin der zesde eeuw, een vrouwenklooster te Sackingen aan den Rijn boven Bazel zou gesticht en in Chur en Glarus het Evangelie zou verkondigd hebben. Deze was geen Ier, maar een Alleman of Frank. Wel van Iersche afkomst was Kiliaan, die in de zevende eeuw het Evangelie bracht in Thüringen, in het hart van Duitschland.

Nadat de Roomsche belijdenis de overwinning behaald had in Brittanië (664) kwamen er geheele scharen van Iersche, Britsche en Schotsche monniken en geestelijken, die met Frankische geloofspredikers, geestverwanten van Columbanus, in weinige jaren de Rijnlanden, Zwitserland, Beijeren, Thüringen en Hessen met een net van kerken en kloosters en gemeenten van de oudBritsche belijdenis overdekten.

Maar ook de Roomsche Angelsaksers begonnen daarop met het zendingswerk op Europa’s vasteland. Een der eersten en edelsten onder hen was Willebrord, die bijna vijftig jaren lang (692— 739) in de Nederlanden arbeidde en de apostel der Friezen wordt geheeten. Vluchtig worde hier ingevlochten een schets over de zending in:

De Nederlanden Amandus, in 624 tot bisschop gewijd, predikte in Zuid-Nederland, in het huidige Vlaanderen; afgodentempels werden gesloopt en kerken gebouwd te Antwerpen en in den omtrek van Gent. Voor de doorwerking van het Evangelie in het leven deed deze wel wat hardhandige zendeling niet heel veel.

In Noord-Nederland bracht de kalme, zachtzinnige en liefderijke Eligius de blijde boodschap tot de Friezen, die aan de (destijds minder verbrokkelde) kust van het tegenwoordige Zeeland woonden; waarschijnlijk met weinig blijvende vrucht. In zijn vroegere jaren was hij muntmeester geweest van den koning der Franken, Dagobert I, die circa 638 de St. Thomaskapel te Utrecht bouwde en deze stelde onder het Keulsche bisdom, opdat de bisschop vandaar uit het Christendom onder de Friezen zou planten. Dit is echter niet geschied; de kapel is verwoest.

De bekeering der Friezen is in hoofdzaak de vrucht van den arbeid van Willebrord, voor een deel ook van de beide hem voorgaande zendelingen Wilfried en Wigbert. Met elf metgezellen kwam Willebrord in 690 naar Nederland; van Pepijn van Herstal, die der Friezen koning Radboud had verslagen en gedwongen om de prediking van het Evangelie in zijn rijk toe te laten, kreeg hij volmacht voor het werk in Friesland; daarna werd hij te Rome tot bisschop gewijd, waarop hij te Utrecht de St. Salvators kerk stichtte; maar het gebied der Friezen was ie groot voor één bisschop; hij werd 'te Rome tot aartsbisschop gewijd, met den zetel Utrecht (695). Nu kon hij zelf anderen tot bisschop wijden, die dan kerken konden stichten in andere deelen van het land der Friezen. Dit deed hij en tevens bouwde hij een nieuwe kerk te Utrecht: St. Maartensdom.

Onder bescherming van Pepijn kon hij ongestoord 19 jaren voortwerken; hij predikte toen in onze tegenwoordige provincies Utrecht, Noord- en Zuid-Holland, Zeeland, Gelderland, Noord-Brabant en Limburg. Hij deed reizen door heel het land der Friezen, ja tot in Jutland toe. Na den dood van Pepijn heroverde Radboud zijn oude gebied, verwoestte de kerken, verdreef de Christenen en stichtte opnieuw heidensche tempels. Willebrord toefde in dezen beproevingstijd in het klooster Echternach. Maar Karel Martel sloeg Radboud bij Dorestad, en Willebrord kon weer voortgaan met de kerstening der Nederlanden. Op 81-jarigen leeftijd stierf hij (739).

Onder de Saksen waren nog slechts enkele pogingen gedaan, om het zaad van Evangelie uit te strooien; wij noemen de namen van hen, die er een poging toe waagden: Suidbert, de beide Ewalden en Lebuinus.

Hun vijandschap tegen het Christendom toonden de Saksen telkens weer door hun invallen in het Frankische gebied, waarbij zij kerken en kloosters verwoestten. Karel de Groote predikte hun het Christendom „met ijzeren tong” en dwong hen ten slotte tot den Doop en de afzwering van het heidendom. Alle heidensche gebruiken werden op doodstraf verboden. Maar Karel zorgde er goed voor, dat hoogst-bekwame mannen de onderwijzing gaven in de hun opgedrongen leer. In Nederland werd die taak o.a. vervuld door den Fries Ludger, niet ten onrechte „apostel der Saksen” genoemd, en door den Angelsaks Willihad, „den apostel van Drente”. Zij beiden arbeidden ook aan de bekeering der Friezen beoosten de Lauwers.

Duitschland Om zijn zich bijna over geheel Duitschland uitstrekkenden arbeid wordt Bonifacius de apostel der Duitschers genoemd. Hij begon in Friesland (715); na van paus Gregorius II volmacht te hebben verkregen voor de Duitsche zending (719), ondersteunde hij nog drie jaren Willebrords pogingen onder de Friezen, en vertrok toen naar Duitschland (722). Daar waren deze drie deelen te onderscheiden: 1°. de geheel gekerstende streken ten Westen van den Rijn; 2°. de gedeeltelijk bekeerde landen als Thüringen en Beieren; 3°. de geheel heidensche gewesten, Nederhessen tot Saksen. Hij ging eerst naar Hessen, waar hij te Amoenaburg een klooster stichtte, vele bekeerden doopte en ingang kreeg in het binnenste deel van Duitschland. Op uitnoodiging van Gregorius naar Rome gekomen, werd hij tot bisschop der Duitschers gewijd, met onder eede aangegane verplichting tot onderwerping aan den pauselijken stoel. Bij zijn terugkeer waren vele gedoopte Hessen en Thüringers weer afgevallen en anderen twijfelden.

Het vellen van den overouden heiligen dondereik bij Geismar, met eigen hand, beteekende den val van het heidendom in het hart van Duitschland. Vóór zijn derde reis naar Rome moet Bonifacius meer dan 100.000 personen gedoopt hebben. Uit Rome keerde Bonifacius terug als aartsbisschop en pauselijk commissaris voor Duitschland, stichtte veel kerken en kloosters en deed zeer veel voor de voortgaande kerstening en bouw der kerk. Na aan zijn ijverigen leerling Lullus de bisschoppelijke waardigheid te hebben overgedragen, wijdde hij zich nog eens aan de zending en keerde weer tot de Friezen. Zijn prediking had grooten ingang, maar bij een overval door een bende woeste heidenen werd hij gedood bij Dokkum (755).

Met alleen maar de vermelding, dat Karel de Groote veel en lang en bitter heeft moeten strijden met de Saksers (Wittekind), eer zij den trotschen nek bogen onder het juk van Christus, en er een duurzame vrede verkregen was (803), willen wij dit overzichtje van Duitschlands kerstering beëindigen.

Nog een kort woord over de Noord-Germanen. De apostel der Scandinavische volken was Ansgar, een monnik uit het klooster Corvey aan de Wezer. Een paar jaren deed hij gezegend werk in Denemarken; maar toen de tot het Christendom overgegane koning Harald weer verdreven werd (828), moest ook hij de wijk nemen. In 830 begaf hij zich naar Zweden, waar hij met vele moeilijkheden te worstelen kreeg. In 833 vestigde Lodewijk de Vrome het aartsbisdom Hamburg als uitgangspunt der Noordsche zending. Ansgar werd de eerste bisschop.

Maar de Noormannen verwoestten Hamburg, en Ansgar was van zijn macht beroofd. De toestand werd wat beter, toen paus Nicolaas I en Lodewijk de Duitscher de bisdommen Bremen en Hamburg vereenigden. Ansgar heeft veel en trouw gewerkt in Denemarken en Zweden; hij ging zelf voorop en zond een menigte door hem zelf gevormde, meestal nationale missionarissen naar alle streken van de heidelanden. Hij stierf in 865. Te Bremen is voor hem een standbeeld opgericht, met het opschrift, dat hij de schapen van het harde juk verlost heeft. (Zie voorts Ansgar).