Geboren 1684, na 1734 bisschop te Cloyne in Ierland, gestorven 1753 te Oxford. Zijn voornaamste filosofisch werk is Treatise concerning the principles of human knowledge, 1710.
Hij trok de consequenties uit de kennistheorie van den wijsgeer Locke en leerde een absoluut idealisme. Berkeley meende dat onze gewaarwordingen en de daaruit opgebouwde voorstellingen niet ontstaan door de inwerking van de buitenwereld op den menschelijken geest.
Locke had nog onderscheid gemaakt tusschen primaire qualiteiten (die aan de dingen buiten ons eigen zijn) en secundaire qualiteiten (die wij de dingen toekennen maar die ze in werkelijkheid niet hebben). Berkeley maakte alle qualiteiten secundair en verkondigde dat er buiten ons bewustzijn geen reëele materiëele wereld bestaat.
Bestaan is niets anders dan waargenomen worden, esse est percipi. Alle dingen die wij met de zintuigen waarnemen, zijn slechts voorstellingen van den geest.
Er bestaat alleen geestelijke substantie (Spiritualisme).Hoe moeten we het ontstaan van de voorstellingen verklaren, wanneer geen materiëele wereld existeert ? Berkeley antwoordt, dat op geest slechts geest kan inwerken. De oorzaak van de gewaarwordingen moet in een geest gezocht worden, en wel in den oneindigen, almachtigen, alwijzen geest n.l. God. De waarheid van onze ideeën bestaat hierin, niet dat ze overeenkomen met een wereld die buiten ons zou bestaan, maar dat ze overeenkomen met de ideeën in God. God zelf is er de waarborg voor, dat we de waarheid denken.
Behalve door absoluut idealisme kenmerkt zich Berkeley door nominalisme, d. w. z. hij loochent het bestaan van algemeene begrippen. Algemeene begrippen als mensch, dier enz. hebben geen kenwaarde, het zijn schoolficties, die in het dagelijksche leven denzelfden dienst doen als afkortingen bij het schrijven.