Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Gebouw, bouwen

betekenis & definitie

I. De kerk van Christus wordt meermalen onder het treffend beeld van een vast gefundeerd en goed verbonden gebouw voorgesteld (Ef. 2 : 19—22; 1 Cor. 3:9; Matth. 16 : 18).

Zij moet meer en meer opwassen tot een heiligen tempel in den Heere en in haar moet ieder in het bijzonder een woning en werkplaats van den geest van Christus in het klein vormen (1 Cor. 3 : 16). Bij iederen bouw moet eerst een goede grond gelegd, dan alle bijzondere deelen op dat fundament aangebracht en hierop tot vorming van een geheel vereenigd en goed verbonden worden.

De eenige levensgrond van de kerk van Christus is haar Heer en Hoofd, als de rots en hoeksteen, waarop zij is gebouwd, buiten welken niemand een ander fundament leggen kan (1 Cor. 3 : 11). Voorzooverre zijn werk door de profeten voorbereid en door de apostelen voortgezet en uitgebreid wordt, zegt Paulus: „gij zijt gebouwd op het fundament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus de hoeksteen” is (Ef. 2 : 20).

Het bouwen geschiedt door voortdurend prediken en aannemen van de geopenbaarde heils- en verlossingsdaden, door aanbieding en toeëigening van de hemelsche heilgoederen. De bijzondere leden moeten als levende steenen in dezen bouw worden ingevoegd, zoodat geen macht hen hieruit kan losrukken, en zoo moeten zij tot de eenheid van een geestelijk huis zich verbinden. „Bouwt u zelven op tot een geestelijk huis en tot een heilig priesterdom!” (1 Petr. 2:5).II. Het gebouw of het huis van God gebouwd of gemaakt (2 Cor. 5:1) is geen afzonderlijk hemelsch lichaam, dat de ziel van een geloovige na den dood ontvangt, maar het woord „gebouw” ziet hier in ’t algemeen op de hemelsche heerlijkheid, welke de ziel van den geloovige aanstonds na den dood geniet.