Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Duma

betekenis & definitie

In Gen. 25 : 14 en 1 Kron. 1 : 30 wordt Duma (eigenlijk Doema) genoemd als een der zonen van Ismaël. Hiermede wordt bedoeld het aan den grooten Nabateeschen handelsweg tusschen de Noordelijke haven der Roode Zee en Irak gelegen Dumal el-dsjendel, „het steenachtige Doema”, heden meestal el-dsjöf genoemd.

In Joz. 15 : 52 wordt als een der plaatsen van het aan Juda toegewezen gebied genoemd Duma. Dit is teruggevonden in het huidige ed-döme, ten Zuid-Westen van Hebron, een belangrijke ruïnenheuvel, waar oude muren, rotsgraven, putten en holen van de vroegere inwoners spreken.

In Jes. 21:llv. vinden we „de last van Duma”. Blijkens den inhoud hebben we te doen met het antwoord op een uit Seër-Edom aan den profeet gestelde vraag, of de nacht (der ellende) voor Edom nog niet voorbij is. Het luidt: de morgen komt en ook de nacht (van nieuwe ellenden); meer valt er nu niet te zeggen; wil men er meer van weten, dat kome men later nog eens vragen. Men heeft dat Duma gaarne geïdentificeerd met het in Gen. 25 genoemde, maar dit ligt te veel Oostelijk en buiten Edomitisch gebied. Duma is hier niet anders dan een woordenspel met Edom, dat door de opeenvolgende rampen een land van „stilzwijgen”, van doodsche stilte is geworden.

< >