Het woord bijgeloof (Latijn superstitio) wil zeggen: wat boven het ware geloof uitgaat. In het algemeen kan men bijgeloof omschrijven als een onteering Gods, doordat men zijne eigenschappen, in ’t bijzonder zijne almacht en zijne alwetendheid, toeschrijft aan de schepselen.
In dien zin noemden onze vaderen alle valsche religie’s bijgeloof. Een heiden toch aanbidt niet den eenigen en waarachtigen God maar góden, die hij onder den indruk deralgemeene openbaring en krachtens het zaad der religie in eigen hart uitgedacht en aan welke „schepselen” hij macht en wetenschap (die de onze overtreffen) toegeschreven heeft.
Zoo werd ook de leer van de mis superstitie geheeten. En zoo kan men ook de theosofie en de anti-Christelijke filosofie bijgeloof noemen.
Wij denken echter bij „bijgeloof” gewoonlijk aan tooverij en waarzeggerij. Wie nu in zijn hart gelooft aan tooverij en waarzeggerij, zondigt tegen het eerste en wie zich metterdaad met tooverij en waarzeggerij inlaat zondigt tegen het derde gebod.
Tooverij en waarzeggerij gaan de bijzondere openbaring Gods smadelijk voorbij en meenen de grenzen van ons menschelijk kunnen en weten te kunnen overschrijden door de hulp van geschapen krachten. Buiten de niet-Christelijke wereld waren en zijn tooverij en waarzeggerij algemeen.
Ernstig werd Israël tegen deze zonden gewaarschuwd, bijv. Deut. 18 :9—14.
Maar ook onder de gekerstende volkeren worden deze zonden veelvuldig aangetroffen.
In onzen tijd leven zij weer op.
Men denke slechts aan het spiritisme; aan het zich wenden tot waarzeggers ; aan het hechten aan voorteekens (het janken van een hond voor uw huis — als aankondiging van een sterfgeval) en ongelukkige cijfers (het niet willen eten met zijn dertienen aan één tafel); aan het hulp zoeken bij menschen, die op bovennatuurlijke wijze ziekten genezen; aan het belezen met geheimzinnige spreuken van menschen en van het vee; het hangen van een voorwerp aan een auto of ’t dragen van een amulet om geen ongeluk te krijgen; het zien van spoken; de sterrenwichelarij enz. Dit is begrijpelijk.
Hoe meer de menschheid zich afkeert van God en zijn Woord, hoe lichter zij de prooi wordt van het bijgeloof.Het is bijna overbodig te zeggen, dat het ongeloovige denken heel wat bijgeloof noemen durft, wat dit metterdaad niet is. Wie niet gelooft, dat God machtig is een hoogere kracht te doen intreden om een bepaald en buitengewoon gevolg tot stand te brengen, heet het geloof aan wonderen bijgeloof. Wie als materialist alleen een stoffelijke wereld aanneemt, acht het geloof aan God, de engelen en de menschelijke ziel bijgeloof. De ware geloovigen worden opgewekt om te strijden tegen de overblijfselen van de zonde van tooverij en waarzeggerij. Zij weten, dat het brood en de wijn bij het Heilig Avondmaal niet dienen tot genezing van krankheid des lichaams en bevordering der gezondheid, gelijk dit zelfs in de vorige eeuw nog wel beweerd is.