Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Berouw

betekenis & definitie

is in ’t algemeen leedwezen over iets, dat gedaan of nagelaten is; in ’t bizonder het leedwezen over de zonde. Wat dit laatste aangaat is er groot verschil tusschen berouw en berouw.

Er is een berouw, dat feitelijk ten onrechte zoo wordt genoemd, en niet meer dan spijt kan heeten; het vreest wel voor de gevolgen der zonde, maar betreurt niet de zonde zelve als zonde. Het ware berouw wordt, volgens de Schrift, niet gevonden bij den natuurlijken mensch, maar is vrucht van het nieuwe leven, dat door de wedergeboorte in ons hart wordt geplant (Job 42 : 6; Jerem. 31 : 19).

Vandaar dat voor berouw in het Nieuwe Testament meest een woord wordt gebruikt, dat bekeering beteekent, dat in de Statenvertaling slechts éénmaal door berouw is overgezet (Hebr. 12 : 17).In vele plaatsen van het Oude Testament wordt ook aan God berouw toegeschreven. Dit berouw Gods is niet maar een menschelijke voorstelling, die wij ons van God vormen, doch een heilige werkelijkheid. Alleen — het heeft niets gemeen met ons menschelijk berouw, dat steeds gepaard gaat met droefheid over eigen zonde. Bij God is berouw zijn heilige reactie tegen de zonde, of ook een verandering van zijn handelingen of daden tengevolge van de veranderde gezindheid der menschen, hoewel Hij in zichzelf onveranderlijk blijft. In één en hetzelfde hoofdstuk (1 Sam. 15), waar tot tweemaal toe, vs 11 en 35 gezegd wordt: „het berouwde den Heere, dat Hij Saul tot koning gemaakt had”, lezen we in vs 29: „Ook liegt Hij, die de overwinning van Israël is, niet, en het berouwt Hem niet: want Hij is geen mensch, dat Hij liegen zou”. „Het berouwde God dat Hij Saul tot koning gemaakt had” wil dus niet zeggen, dat God zou hebben ingezien, er verkeerd aan te hebben gedaan met Saul op den troon te verheffen, maar drukt zijn droefheid uit over Saul’s gedrag, zijn afkeer van de zonde, waardoor Saul zich het koningschap onwaardig had gemaakt.