Zijn leven Ambrosius was afkomstig uit een Romeinsche familie, die te Trier woonde. Hij werd geboren in 340.
Zijn opvoeding ontving hij in Rome. Hij werd later stadhouder van Ligurië en Amilië en had tot verblijfplaats Milaan.
In 374 werd hij tegen zijn wil, nadat de Ariaansche bisschop Auxentius gestorven was, tot bisschop gekozen. Hij was toen nog maar catechumeen en dus nog niet gedoopt.
Toen hij zich de keuze des volks had laten welgevallen, werd hij gedoopt en 8 dagen later werd hij bisschop van Milaan.Hij behoorde tot de Westersche school en was in het Westen de meest beteekenende kerkleeraar. Op menig terrein heeft hij uitgeblonken en, al had hij niet de diepgaande kennis van Augustinus, al was hij geen oorspronkelijk theoloog, hij heeft nochtans groote verdiensten gehad. Hij stierf in 397.
Zijn werk Ten eerste ligt zijn verdienste in zijn rusteloos ijveren voor de eenheid, de zuiverheid en de macht der kerk. Hij kon daarom zijn autoriteit zoo laten gelden, omdat Milaan destijds de residentie des keizers was en de zonen van Valentinus I (✝ 375), Gratianus (✝ 383) en Valentinus II (✝ 392) geheel en al onder zijn invloed stonden. Dat kwam al aanstonds in hun handelingen tegenover het wegstervend Heidendom uit. In 382 werden aan de Heidensche priesters de staatsinkomsten en schenkingen ontnomen en tevens werd bevolen, dat het altaar van Victoria uit de Curie van den Romeinschen Senaat zou weggenomen worden. Tevergeefs trachtten de Heidenen den keizer Gratianus voor zich te winnen. Deze wees ook den hem aangeboden titel van Pontifex Maximus af.
Bij een tweede verzoek van den Senaat door een geschrift van den beroemden Heidenschen redenaar Symmachus schreef Ambrosius aan den keizer: „De eenheid Gods en van het Romeinsche rijk vordert ook eenheid in den dienst van God; de kerk is de vooruitgang van de wereldgeschiedenis van de duisternis tot het licht. Het is noodig in geloofszaken de bisschoppen te hooren, maar dan moet de Staat ook naar die uitspraken luisteren.” Een derde verzoek van den Senaat aan den toenmaligen keizer Theodosius (388) werd weder door de tusschenkomst van Ambrosius afgewezen.
Ambrosius was dus een ijverig en onvermoeid strijder voor de eenheid, zuiverheid en macht der kerk, maar hij wilde van geen geweld weten. Dat in Trier in het jaar 385 Priscillianus met zes van zijn aanhangers door Maximus wegens ketterij ter dood veroordeeld werden keurde hij zeer af. In die zaak trok hij één lijn met Martinus van Tours.
Voor de eenheid des geloofs streed hij tegen de Arianen (vijf boeken „over het geloof”, aan Gratianus opgedragen). Tegen de Macedoniërs schreef hij drie boeken „over den Heiligen Geest”, tegen de Novatianen twee boeken „over de boete”.
Tot het jaar 388 streed hij tegen de Arianen (o. a. op de Synode van Aquileja 381). Keizerin Justina, die het Arianisme aanhing, trachtte onder haar stiefzoon Gratianus reeds een kerk van Ambrosius te verkrijgen voor de Arianen, doch tevergeefs. Onder de regeering van haar zoon Valentinianus II herhaalde zij haar pogingen. Zelfs de keizer ondersteunde nu het verzoek, maar Ambrosius week niet, hoewel hij door het keizerlijke hof bedreigd werd en men zelfs een tegenbisschop Auxentius aanstelde. „De kerk”, zoo sprak hij uit, „behoort aan den Heere en niet aan de wereldlijke macht”. Het hof moest toegeven, daar Ambrosius het volk, dat geheel en al door hem geïnspireerd werd, voor zich had weten te winnen. Hij had niet alleen door zijn ijver en onomkoopbaarheid de harten weten te winnen, maar hij maakte zich ook zeer bemind door zijn liefde voor den eeredienst.
Ook tegenover Theodosius, sinds 394 alleenheerscher, trad hij zonder schromen op. Wel bestreed deze keizer beide het Heidendom en het Arianisme, maar toen hij in 389 aan de Christenen in Kalinikum (Mesopotamië) bevolen had de door hen verwoeste synagoge der Joden weer op te bouwen, trad Ambrosius tusschenbeiden en wist den keizer van zijn voornemen af te brengen. Zijn houding tegenover Theodosius werd nog meer gespannen, toen deze in 390, ondanks een aan Ambrosius gedane belofte, vele Thessalonicenzen liet ombrengen, omdat er een profeet gedood was. Ambrosius hield den keizer in een brief diens verkeerde daad voor. Hij maakte den keizer bekend, dat hij hem niet tot het avondmaal kon toelaten en de keizer onderwierp zich aan de voorgeschreven kerkelijke boete.
Ambrosius heeft voor de kerk zeer veel heil gezien in den bloei van het kloosterleven. Hij stichtte in de omgeving van Milaan zelf een klooster.
Ook is Ambrosius een lofredenaar geweest op de heiligen- en de reliquieënvereering. Hij beval de voorbede der engelen en martelaren aan en hij heeft niet weinig bijgedragen tot de verheffing van Maria als de heilige jonkvrouw.
Voor den eeredienst heeft Ambrosius veel gedaan. Allereerst heeft hij een eigen liturgie vervaardigd, die zelfs teruggevoerd wordt tot op Barnabas. Daarenboven heeft hij veel gedaan voor het kerkgezang. De gewoonte, in het Oosten heerschende, om het kerkelijk gezang onder twee koren te verdeelen, werd door Ambrosius ook in het Westen gevolgd. Daardoor onstond het Ambrosiaansche gezang, een zeer melodieuze zangwijze, waarbij de gemeente zelve antwoorden kon op het gezang van het koor. Qregorius de Groote heeft later in de kerk den zoogenaamden cantus firmus ingevoerd, die eentonig was.
Hij deed dat, omdat hij het Ambrosiaansche gezang te wereldsch vond. Ambrosius had voor zijn kerkgezang ook zelve hymnen vervaardigd, die een anti-Ariaansche strekking hadden, en, hoewel er vele hymnen op zijn naam staan, waarvan de afkomst hoogst onzeker is, zijn er toch ook hymnen, welke beslist aan hem moeten worden toegekend, en juist de echte hymnen van Ambrosius (4 in getal met 8 vierdeelige strofen) munten uit door krachtige taal en innige geloofsovertuiging.
Ambrosius heeft zich ook zeer verdienstelijk gemaakt als prediker. Dat hij indrukwekkend het Evangelie verkondigde, blijkt wel uit den invloed, welken zijn prediking gehad heeft op Augustinus, die zóó er door aangegrepen werd dat hij tot een geheel andere levens- en wereldbeschouwing kwam. Wel lijden Ambrosius’ predicatiën soms aan breedsprakigheid en is hij een vriend van allegoriseeren, maar er spreekt uit al zijn predicatiën een hartelijke begeerte, om zich aan te sluiten bij de behoeften der gemeente, een medeleven, een contact zoeken met haar en Ambrosius deed dat met bijzondere redenaarsgaven. De vorm was schoon en de bewijsvoering overtuigend.
Als dogmaticus heeft Ambrosius niet een eerste plaats bekleed. Oorspronkelijk was hij niet. Hij sloot zich aan bij Origenes en voornamelijk bij zijn vriend Basilius. Ambrosius is geen Augustinus geweest. Hij heeft gedachten ontleend aan de oud-Latijnsche school maar ook aan de Grieksche. Zoo houdt hij eenerzijds vast aan de wilsvrijheid (synergisme) maar anderzijds volgt hij Tertullianus en leert hij, dat de wil niet meer vrij is.
Eenerzijds leert hij de erfschuld (hij zegt, dat wij in Adam gevallen zijn, maar ook in Christus gerechtvaardigd), maar anderzijds leert hij weder, dat wij alleen om onze eigen zonden gestraft worden. Zoo wordt de gewenschte eenheid in zijn dogmatiek gemist.
Ambrosius schreef ook nog een Christelijke zedeleer (de officiis ministrorum). Dit boek was wel voornamelijk voor de geestelijken, maar bevat toch ook leeringen voor de leeken. Ook in dit boek vindt men dezelfde tweeslachtigheid als in zijn dogmatische geschriften. Eenerzijds maakt hij de onderscheiding tusschen consilia en praecepta, prijst hij den ongehuwden staat der vromen aan, verdedigt hij het vasten en stelt hij een geheel systeem voor van boetedoeningen, maar anderzijds komt hij weer op voor den huwelijken staat, veroordeelt hij de reliquieënvereering en waarschuwt hij tegen een verheffing van de martelaren.
Ondanks deze onbeslistheid is Ambrosius, die door ijver en godsvrucht heeft uitgeblonken, en die nooit zichzelven, maar altoos het heil der kerk zocht, een man geweest van zeer grooten invloed in het Westen.