De man, die aan deze secte het leven schonk, was William Miller (1782—1849), een boer in Low Hampton in Noord-Amerika. Hij behoorde oorspronkelijk tot de vrijzinnige richting der Deïsten, maar na zijn bekeering sloot hij zich in 1816 bij de Baptisten aan.
Hij besteedde nu zijn tijd aan het onderzoek der Heilige Schrift, voornamelijk van de profetieën. Door dat onderzoek kwam hij tot de overtuiging, dat de komst des Heeren zeer nabij moest zijn.
Hij grondde deze meening op Dan. 8 : 14, waar van 2300 avonden en morgens gesproken wordt. Hij nam deze voor jaren aan en de 70 weken in Dan. 9 nam hij ook aan voor jaren.
Dat was dus 70 X 70 = 490 jaren. Deze jaren moesten genomen worden na den herbouw van Jeruzalem in 457 voor Chr.
Dan bleven er nog 33 over, en dat was juist het sterfjaar van den Heiland. Daarna trok hij de 457 af van 2300 jaar, dan bleef er over 1843.
En op die menschelijke berekening afgaande leerde hij, dat Jezus weder zou komen tusschen 21 Maart 1843 en 21 Maart 1844. Eerst hield hij deze meening verborgen, maar sinds 1831 begon hij haar openlijk te verkondigen.
Hij bleef echter in de Baptisten kerk.
Zijn aanhangers werden Adventisten genoemd, omdat zij de komst (advent) van Christus verwachtten.
Er gebeurde in den nacht van 21 Maart 1844 niets, alhoewel honderden met spanning Christus’ komst verbeid hadden. Toen schreef Miller een open brief, waarin hij eerlijk erkende zich vergist te hebben en waarin hij tevens beloofde zich voortaan niet meer met berekeningen te zullen bezig houden.Een andere Adventist P. S. Snow meende de fout in Millers berekening te kunnen aantoonen en noemde nu een nieuwen datum n.l. 22 October 1844. Weder waren er velen, die geloof hechtten aan deze voorspelling. Sommige lieden haalden zelfs in dat jaar den oogst niet binnen.
Nu braken velen met de Adventisten en verschillende kerkgemeenschappen begonnen tegen het Adventisme te waarschuwen. In 1845 werden Miller en zijn aanhangers uit de kerk der Baptisten geworpen.
Er werden nu allerwegen Adventistische gemeenten gesticht. Kerkelijk verband bestond er tusschen deze gemeenten niet. In sommige leerstukken zooals het verwerpen van den kinderdoop, het bedienen van den doop door onderdompeling en het aanstellen van oudsten was men het eens; maar over twee zaken ontstond onder de Adventisten een groot verschil, n.l. over de onsterfelijkheid der ziel en over de viering van den rustdag.
Wat het eerste punt aangaat, leerde Georg Storr in 1844, dat de mensch niet onsterfelijk is. Alleen de geloovigen zijn onsterfelijk, en dat is een gave, welke Christus voor hen verworven heeft. De goddeloozen bestaan dus niet eeuwig. Zij zullen bij de wederkomst van Christus vernietigd worden. Miller was een verklaard tegenstander van dit gevoelen en daardoor ontstond een breuk. Wanneer het sectarisme veld wint, volgt altoos op de eene scheiding de andere.
De aanhangers van Storr noemden zich Second-Advent Christians en de orthodoxe volgelingen van Miller noemden zich Evangelical Adventists. Beide richtingen hielden den rustdag nog, maar nu kwam onder de Adventisten een derde richting op, n.l. van de Seventh-day-Adventists. Deze zijn veel talrijker dan de reeds genoemde Adventisten. In 1846 trad Joseph Bates op, om te verdedigen, dat de rustdag op Zaterdag gehouden moest worden. Hij streed voor dit gevoelen, dat tegenwoordig door duizenden in Noord-Amerika en in andere landen wordt voorgestaan, met woord en geschrift. Bij hem sloot zich aan het echtpaar White.
Mevrouw White (Ellen G. Harmon) trad in het midden harer volgelingen op als een profetes. Deze Seventh-day-Adventists leerden, dat de kerken, nadat zij den Joodschen Sabbat hadden afgeschaft, de groote hoer uit de Openbaring geworden waren. Behalve de beschouwing van den Sabbat hebben deze Adventisten de zalving der kranken met olie en de voetwassching bij het avondmaal. Zij zijn zeer ascetisch aangelegd. Zij eten geen varkensvleesch en rooken niet.
Thee en koffie mogen in hun kring niet gebruikt worden; maar deze streng-ascetische practijk drong weer enkelen, om zich af te scheiden. Deze vormden The Church of God en deze afgescheidenen willen van mevrouw White als profetes niets weten.
De Seventh-day-Adventists hebben in verschillende werelddeelen propaganda gemaakt voor hun leer. Zij zijn dan ook onder de Adventisten de meest talrijke tak. Zij hebben ongeveer 1600 gemeenten met ongeveer 900 predikers en ruim 100.000 leden.
Er bestaat onder de Adventisten ook nog een kleine tak, die zich noemt de Ago-to-homeAdventists. Dat zijn de Chiliasten onder de Adventisten, die verwachten, dat de Joden weer naar Jeruzalem en het heilige land zullen terugkeeren en dat Christus dan van de heilige stad uit 1000 jaar regeeren zal.
De meeste vereenigingen van Adventisten zijn alleen tot Noord-Amerika beperkt; alleen de Seventh-day-Adventists hebben invloed ook buiten Noord-Amerika.