Boevenjargon

Professor Henry Roskam (1949)

Gepubliceerd op 10-07-2019

grootlef

betekenis & definitie

hart; moed; ook wel goed geluk; avonturen. Op grootlef tippelen, zonder vrees, zonder iets te ontzien op diefstal uitgaan.

Hij had bij “Moeke" een goede cent schuld, dus ging hij op grootlef tippelen. Ze hebben hem op grootlef geplakt, ze hebben hem op goed geluk aangehouden.