Lexicon Beeldende Kunstenaars

Pieter Scheen (1980)

Gepubliceerd op 29-01-2021

Striening

betekenis & definitie

Jan; geb. Haarlem 27 februari 1827, overl.

Rotterdam 3 januari 1903. Leerling van J. P. Blom, H. Reekers en D. J.

H. Joosten. Tekenleraar te Haarlem tot 1858 en te Deventer van 1858 af, in 1881 benoemd tot professor aan de Rotterdamse Akademie. Schilderde en tekende meest genrestukken. Signeerde Jan Striening Jzn, Jan Striening jr en Jan Striening. Gaf les aan G.

Altmann, Fr. Bakker, J. W. S. de Groot, MJ. B. Jungmann, G.J.

H. Kerkhoff, J. P. C. A. Koster, K.

Kos Koolhaalder, J. Ph. Krauss, G. D. Labots, J. C.

L. Landré, G. H. Marius, J. H. F.

C. Nachtweh, A. J. Nieuwenhuis, F. D. Oerder, H.

A. van Oosterzee, L. P. B. Oosthout, G.J. van Overbeek, C. Pouderoyen, J. A.

Seckel, J. C. M. Stempels, L. P. Stutterheim en A.

J. H. Weimar.Tentoonstellingen Amsterdam, Den Haag, Rotterdam enz. 1857-1890: interieur van een visserswoning; vóór het uittrekken ter jacht; de kleine huishoudster; wat vroeg uit school; het zieke kind; ongenode gasten; geduld; het Domplein met de Domkelder te Halberstadt; gezicht te Wernigerode; enz.

AMSTERDAM -Rijksprentenkabinet: tekening(en). DEVENTER -Museum De Waag: een tiental aquarellen en tekeningen, w.o. figuurstudies, trappenhuizen, gebouwen en stadsdelen. HAARLEM -Gemeentearchief: een groot aantal tekeningen, w.o. de Amsterdamsepoort (aquarel), LEIDEN -Rijksprentenkabinet: zelfportret (aquarel), ZWOLLE -Provinciaal Overijssels Museum: een boerendeel.

Luns; Plasschaert; Scheen 1946 en 1970; Thieme-Becker; Van Hall port.