Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

WONDERBOOM

betekenis & definitie

(Ricinus communis). Dit is een sedert de oudste tijden verbreide cosmopoliet van de tropische en sub-tropische streken, waarvan het vaderland hoogstwaarschijnlijk Centraal-Afrika is.

In de meer tropische landen is het een overblijvende plant, in de andere streken een eenjarig kruidachtig gewas.De w. behoort tot de familie der Wolfsmelkachtigcn (Euphorbiaceae). De overblijvende vorm kan een hoogte van 12 m bereiken, de eenjarige wordt 3—5 m. De grote bladeren (tot 2 dm) zijn handvormig samengesteld met 7—9 delen en lijken wel wat op die van de Paardekastanje. Ze staan verspreid langs de stengel, die veelal blauwachtig is door een waslaagje, dat de mieren het beklimmen belet. De bloemen staan in lange trossen en zijn eenslachtig. De stamperbloemen hebben lange rode stempels, de meeldraadbloemen hebben sterk vertakte meeldraden, waarvan de helmknoppen openspringen en het stuifmeel in wolkjes verspreiden (windbloemen). De vrucht is een met stekels bezette driekleppige doosvrucht, waarin de gevlekte zaden liggen, die een drastisch purgerende olie bevatten, de wonder- of castorolie.

Haar naam heeft deze plant te danken aan de opvallend snelle groei. Op taalkundige gronden zullen wij bij qĭqājōn (Jona 4 : 6—10) aan deze plant te denken hebben. Door Gods wondermacht wordt de groei nog versneld, zodat ze in één nacht tot volle wasdom kwam (vs 10). De „worm” (vs 7), die deze w. weer even snel deed verdorren als hij gekomen was, is waarschijnlijk de rups van Grammodes algira geweest, een uilensoort, waarvan de rups de wortel en het onderste gedeelte van stengels afvreet.

< >