De weefstoelen waren oorspronkelijk niet anders dan een paar stokken, waartussen in horizontale richting draden werden gespannen. De dwarsdraden werden er met de vingers ingestoken, waarna men ze met een stuk hout dicht tegen elkaar schoof.
Het is ook mogelijk, dat men in Israël niet alleen het horizontale weefgetouw kende, maar ook de rechtopstaande weefstoel, met vaste weversbomen boven en beneden waarop van onder naar boven werd geweven. Waarschijnlijk moeten we aan zulk een horizontaal weefgetouw denken bij het verhaal van Simson en Delila, Richt. 16 : 13. Van schering en inslag wordt gesproken Lev. 13 ; 48. Het w. van kleren uit tweeërlei stof, Lev. 19 : 19; Deut. 22 : 11 was verboden, misschien was daarbij de gedachte, dat aldus een ondeugdelijk geheel ontstaat, waarvan voor de drager slechts schadelijke invloed kan uitgaan. Was het w. vaak vrouwenwerk, 1 Sam. 2 : 19; Spr. 31 : 22 later leest men ook van linnenwerkers, 1 Kron. 4 : 21. Dat het w. tot een kunstig handwerk uitgroeide, bewijst het feit, dat men het verstond om klederen uit één stuk, zonder naad te w., Joh. 19 : 23. Misschien leerden de Israëlieten van de Egyptenaren het tweernen, waarbij garen uit verschillende draden werd gevormd.