De naam is waarschijnlijk Egyptisch en betekent: neger.
1. De zoon van Eleazar, den zoon van Aäron. Zie over hem Ex. 6 : 24; Num. 25 : 1—18; 31 : 6; Joz. 22 : 13; 24 : 33; Richt. 20 : 28; Ps. 106 : 30, 31. Uit deze plaatsen blijkt, dat hij een ijveraar was voor Jahwe en dat hij zijn vader Eleazar als hogepriester opvolgde.
2. De jongste van de twee zonen van Eli. Zijn broeder heette Hofni. Hofni en P. waren goddeloze mannen, onwaardige priesters. P. werd evenals Hofni gedood in de slag bij Afek, toen de ark Gods door de Filistijnen werd veroverd. De vrouw van P. maakt een veel gunstiger indruk dan hijzelf, vgl. 1 Sam. 1 : 3; 2 : 34; 4 : 11, 19—22.