In Palestina komen verschillende soorten p. voor, echter niet onze gewone P. (Perdrix perdrix). In de omgeving van de Dode Zee is een soort te vinden ook wel Zandhoen (Ammoperdix heyi) genaamd, die blijkbaar dikwijls met twee of meer paren tegelijk in hetzelfde rotshol of dezelfde rotsspleet huist en broedt, zodat grote getallen eieren bijeen gevonden worden.
De Choekar-p. (Caccabis chukar syn. Alectoris cypriotes) komt overal in de heuvelachtige streken overvloedig voor. Dit is jachtwild bij uitnemendheid. Dank zij hun schutkleur zijn ze moeilijk te ontdekken tussen de rotsen en kreupelbosjes, maar de mannetjes verraden zichzelf dikwijls door hun geluiden. Het zijn uitstekende lopers, die slechts noodgedwongen gaan vliegen. De Zwarte P. (Francolinus vulgaris) is een algemene bewoner van de moerassige delen van de kustvlakte en het N.lijkste deel van de Jordaanvallei. P. zijn evenals kwartels korte, gedrongen vogels, plomp, met een hoge rug en korte staart. Zij hebben stevige poten met krachtige krabsnavels. — De Hebr. naam qōrē’ betekent „roeper”, wat waarschijnlijk verband houdt met de gewoonte van het mannetje om in de nazomer’s avonds over het veld al roepend heen en weer te rennen. Daarmee verzamelt hij de jongen, die zich overdag over de akkers verspreid hebben om voedsel te zoeken. Twee maal wordt in de H. Schrift de qōrē (St.Vert. „veldhoen”) genoemd. David vergelijkt zichzelf met een p., die op de heuvels gejaagd wordt als hij zich bevindt in het gebied, waar de Zandhoenders voorkomen (1 Sam. 26 : 20). Jer. 17 : 11 vergelijkt de Mammondienaars met een p. Hierbij wordt uitgegaan van het toenmalig heersende volksgeloof — dat echter niet bewezen is — dat de p. vreemde eieren zou verzamelen en uitbroeden.