In Vulg.: Moloch. Het Hebr. woord Molech of Molek zal aanduiden een god, die Melech of Melek = Koning heette.
Waarschijnlijk hebben de Masoreten de klinkers van bōsjĕt (schande) onder de medeklinkers m l k gezet, om daarmede hun afschuw voor de bedoelde god uit te drukken. In de naam Melek (Koning) voor godheid ligt niets bijzonders. Ook Jahwe wordt zó genoemd. Daarom kunnen wij op grond van deze naam niet uitmaken, welke god precies is bedoeld. M. wordt genoemd Lev. 18 : 21; 20 : 2—5; 1 Kon. 11 : 7; 2 Kon. 23 : 10; Jer. 32 : 35; Hand. 7 : 43. Op al deze plaatsen staat het lidwoord vóór de naam, behalve 1 Kon. 11 : 7. Doch mede op grond daarvan leest men op deze plaats liever Milkom, die dan als de gruwel der Ammonieten genoemd wordt naast Kamos, de gruwel van Moab. Zie Ammonieten. De naam Milkom is waarschijnlijk gelijk aan Milk of Malk, dat in het Phoenicisch voorkomt als naam van een god en dat hetzelfde betekent als mèlĕk = koning. Deze naam wordt misschien ook genoemd 2 Sam. 12 : 30. Tenminste dat wil LXX. Is dit juist, dan werd de god Milkom door de Ammonieten voorgesteld in een reusachtig beeld, want het gewicht van de daar vermelde kroon is wel 50 kg. De naam van de god Milkom is in de Ras-Sjamrateksten gevonden. Lev. 18 : 20; 20 : 2—5 wordt gewaarschuwd tegen het brengen van kinderoffers aan de M. Israël heeft echter deze verboden overtreden; zie 2 Kon. 23 : 10; Jer. 32 : 34, 35. Op het misdrijf van het slachten en verbranden van kinderen en dezen daardoor te offeren aan de M. stelde Jahwe reeds in de Mozaïsche wet de doodstraf. De gewoonte kwam in Kanaän in de dienst der afgoden onder de volken, die daar vóór Israël woonden, voor. Israël heeft deze gewoonte nagevolgd, zie Deut. 12 : 31; Ps. 106 : 37, 38. Achaz offerde zijn zoon, 2 Kon. 16 : 3. Dit zal wel een offeren aan de M. geweest zijn, 2 Kron. 28 : 3. Manasse heeft zich aan deze zonde schuldig gemaakt, 2 Kon. 21 : 6; 2 Kron. 33 : 6. Zie Hel. Het is moeilijk te zeggen, wie de M. precies was. Sommigen stellen hem op één lijn met Baäl. De naam „koning” voor een god komt bij verschillende volken voor. Het meest waarschijnlijk is, dat de O.T.ische M.dienst, die reeds door de volken die vóór Israël in Kanaän woonden, werd beoefend, in verband gebracht moet worden met de Phoeniciërs. Diodorus Siculus doet een verhaal over een overwinning, in 310 v. C. door Agathocles van Syracuse behaald op de Carthagers in Libye. Deze laatsten offerden daarop 200 kinderen uit de rijkste families aan Kronos of Baäl Chammon. Behalve op Kronos heeft men gewezen op Melkart van Tyrus, die als Baäl door Achab en Izebel werd vereerd en die ook de god was van het vuur en van de zon en van de bliksem. Men heeft ook gedacht aan een Kanaänietische god van de onderwereld, die „Heerser” heette, „Heersende”. Eissfeldt gelooft niet aan het bestaan van een god „Molech”, maar ziet „Molk” als een offerbegrip. Doch dit is, gezien de plaatsen in het O.T., toch niet waarschijnlijk.