Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

JOAB

betekenis & definitie

„Jahwe is vader”. De bekendste drager van deze naam in het O.T. is de zoon van Zeruja, de stiefzuster van David, de broeder van Abisaï en Asaël, 2 Sam. 8 : 16; 17 : 25; 1 Kron. 2 : 16.

David was dus de oom van J. Deze was David trouw, diende hem als een bekwaam en succesrijk veldheer, zonder dat hij de eer van de koning te kort wilde doen (vgl. 2 Sam. 11 : 1; 12 : 26—29; 1 Kron. 20 : 1—3). J. was dapper en energiek en van onschatbare waarde voor de dynastie en het rijk. Maar daar stond tegenover, dat hij wraakzuchtig en eergierig was en tegen moord niet opzag: Abner en Amasa vielen door zijn hand, terwijl hij hen schijnbaar vreedzaam naderde. Absalom werd door hem, tegen het uitdrukkelijk bevel van David in, gedood. Nu kan men bij elk dezer bloedige daden nog wel iets ten gunste van J. aanvoeren, nl. dat hij ook op deze wijze het rijksbelang meende te dienen, en zeker is dit het geval geweest, toen hij Adonia in zijn opstand steunde, maar dat neemt niet weg, dat J. de dood, die Salomo hem later, ingevolge Davids beschikking op zijn sterfbed, deed ondergaan, volkomen verdiend had: het doel heiligt nooit de middelen. En J. had zijn eigen bedoelingen met de moord op Abner en met die op Amasa. Ook miste hij de vroomheid en godsvrucht, die in een man van zo’n hoge positie in Israël niet konden gemist worden.J. zal zich, evenals zijn broeder Abisaï, reeds bij David gevoegd hebben, toen deze nog vluchten moest voor Saul. 2 Sam. 2 : 12—32 lezen wij van zijn overwinning op Abner. Hij was toen aanvoerder van het leger van David. Later werd Abner door J. vermoord, omdat deze Asaël had gedood in de strijd, 2 Sam. 3 : 22—29. David sprak toen een vreselijke vloek over J. en zijn gehele familie uit, doch voelde zich te zwak om iets tegen J. en Abisaï te doen, 2 Sam. 3 : 28—39. J. klom het eerst bij de inneming van de burcht Zion naar boven en won daarmede de door David toegezegde beloning: hij werd tot hoofd en overste; 1 Kron. 11 : 6, vgl. 2 Sam. 5 : 8. Ook herstelde hij een gedeelte van de stad Davids, 1 Kron. 11 : 8. J. versloeg de Ammonieten en de Arameërs, 2 Sam. 10 :1—14, 1 Kron. 19 : 1—19. Hij sloeg het beleg om Rabba en stelde David in staat, het in te nemen, 2 Sam. 11 : 1; 12 : 26—31; 1 Kron. 20 : 1—3. Uit 1 Kon. 11 : 14—17 weten wij, dat J. na de overwinning van David op Edom 6 maanden daar gebleven is, om ieder van het mannelijk geslacht uit te roeien, zie Edom. Dat J. zijn koning helaas zelfs bij het uitvoeren van de moord op Uria behulpzaam was, blijkt uit 2 Sam. 11 : 14—25. Wel was J. de man, die door middel van een list David bewoog Absalom uit Gesur terug te halen, 2 Sam. 14 : 1—24, maar hij moest doordat Absalom een akker van hem in brand stak er toe bewogen worden, Absalom op te zoeken en zijn verzoek, om de koning te mogen zien, over te brengen, 2 Sam. 14 : 28—33. Van de opstand van Absalom moest J. niets hebben. Hij won de slag voor David en doodde Absalom. Zie Absalom. Op ongezouten wijze zegt hij David de waarheid, wanneer deze treurt over Absalom zonder blijdschap te tonen over de behaalde overwinning, 2 Sam. 19 : 5—8. Ook de opstand van Seba wist J. te dempen, 2 Sam. 20 : 1—22. Door de moord op Amasa, die door David als krijgsoverste i. p. v. J. was aangesteld, 2 Sam. 19 :13, behield J. zijn positie, 2 Sam. 20 : 8—10, vgl. 1 Kon. 2 : 34, 35. Zie Amasa. J. had gelijk, dat hij David de telling van het volk afried, al luisterde David niet naar hem, 2 Sam. 24 : 1—9; 1 Kron. 21 : 1—6. J. voerde het bevel wel uit, maar hij telde Levi en Benjamin er niet bij, want het bevel des konings was hem een gruwel. Dat J. de opstand van Adonia steunde, kan geweest zijn op grond van de overweging, dat het belang van het rijk veiliger was bij Adonia dan bij de jonge Salomo, 1 Kon. 1 : 7, 28—49. J. is van de genodigden de eerste, die onraad speurt, vs 41. David draagt op zijn sterfbed aan zijn zoon Salomo op, te zorgen, dat J.’s grijze haar niet in vrede in het dodenrijk nederdaalt, en voert daarvoor aan, dat hij oorlogsbloed in vredestijd vergoten heeft door de moord op Abner en op Amasa, 1 Kon. 2 : 5, 6. Wanneer Adonia gedood is wegens zijn aanzoek om de hand van Abisag (zie Adonia), vlucht J. naar de tent des Heren en grijpt de horens van het altaar. Doch Salomo geeft Benaja de opdracht, wanneer J. weigert naar buiten te komen, hem bij het altaar neer te stoten; J. is immers een moordenaar, vgl. Ex. 21 : 14. Aldus geschiedde. J. werd in zijn huis in de woestijn begraven, 1 Kon. 2 : 34. Volgens 2 Sam. 2 : 32 lag het graf van zijn vader te Bethlehem; hier zal wel hetzelfde graf bedoeld zijn. Zie Asaël.

< >