„sterkte”, stad in het N., Num. 13 : 21, „die grote stad”, Am. 6 : 2; Joz. 13 : 5, Richt. 3 : 3, 1 Kon. 8 : 65; 2 Kon. 14 : 25; Am. 6 : 14. David stond met de koning van H. in vriendschappelijke betrekking, 1 Sam. 8 : 9.
Later is H. door de Assyriërs veroverd, 2 Kon. 18 : 34; 19 : 3; Jes. 10 : 9. Uit H. worden kolonisten naar Samaria gevoerd: deze namen de godheid Asima mee, 2 Kon. 17 : 30. Daarentegen zijn ook Israëlieten naar H. geleid, Jes. 11 : 11. Als een stad in het landschap H. wordt ook Ribla genoemd, 2 Kon. 23 : 23.De stad H. komt in de Bijbel voor als ideale grensplaats van het Israëlietische rijk, 1 Kon. 8 : 65; 2 Kon. 14 : 25. 2 Kon. 14 : 28 leest men over Jerobeam II, hoe hij Damascus en H. tot Juda (behorende), gelijk de St.Vert. zegt, wedergebracht heeft. Wellicht moet men het zo lezen: „dat, wat van de vroegere rijken Damascus en H. onder Salomo tot Juda behoord heeft. Thans heet de stad Hama.