1. Een afstammeling van Ruben, 1 Kron. 5 : 4.
2. In Ez. 38 en 39 hebben wij Ezechiëls profetie tegen „Gog in het land Magog, de grootvorst van Mesech en Tubal” (38 : 2). Men kan ook vertalen: „Gog in het land Magog, de vorst van Rōsj, Mesech en Tubal”. Openb. 20 : 8 wordt, ongetwijfeld in aansluiting aan Ez. 38 en 39, gesproken van „Gog en Magog”. Volgens Ezechiël zal Gog met een talrijk leger op des Heren bevel optrekken tegen het land Israël, vanuit zijn woonplaats in het verre N., doch op de bergen van Israël door de vreselijke gerichten des Heren verslagen worden. Nu is de vraag, wie deze Gog is, die in de toekomst het uit de Babylonische ballingschap teruggekeerde Israël zal aanvallen en verschrikkelijk verslagen worden. De Here zegt Ez. 38 : 17: „Zijt gij het niet, van wie Ik in vroegere dagen gesproken heb door de dienst van Mijn knechten, de profeten van Israël, die in die dagen jarenlang geprofeteerd hebben, dat Ik u tegen hen zou doen optrekken?” Doch Gog wordt met name alleen genoemd Ez. 38 en 39, Openb. 20 : 8. Men krijgt de indruk, dat hij dienen moet als type van de ver verwijderde heidense macht, de vijandschap der aan Israëls verste horizon wonende heidense volken. Doch dit type is een koning, een aanvoerder. Men heeft hem genoemd de O.T.ische Antichrist. LXX las Num. 24 : 7: Gog, i. p. v.: Agag. Ook las zij „Gog” in Am. 7 : 1, dat bij haar luidt: „en zie, een sprinkhaan is koning Gog”. Men heeft voor de vervulling van Ezechiëls profetie gewezen op het optreden van Antiochus Epiphanes en op de overwinning der Maccabeën op de Syriërs. En inderdaad is deze Antiochus ook in het boek Daniël het type van de Antichrist. Openbaring 20 schildert dan de laatste aanval van Gog en Magog op de kerk en hun definitieve nederlaag. Maar men bedenke, dat de namen van de volken, die Gog tegen Israël aanvoert, wijzen naar de ver verwijderde, in het N., in Klein-Azië liggende streken. De Antichrist in het laatste der dagen zal binnen de Christenheid wezen. Men kan in Gog de verpersoonlijking zien van de vijandschap, die de verre heidenwereld heeft tegen het volk des Heren. Aan alle mogelijke historische figuren die het materiaal verschaft zouden hebben voor de tekening van Ezechiël, heeft men gedacht: aan koning Gyges van Lydië, aan de aanvallen der Scythen, aan de koning van Babel. Het is mogelijk, dat de naam Gog ontleend is aan Magog, dat dan te verklaren zou zijn als matu-Gāgāja = het land Gāgāja, dat in de Amarnabrieven genoemd wordt. Het is ook heel goed mogelijk, dat de naam Gog en het land Magog niet bestaande namen waren om op geheimzinnige wijze een komende aan Gods volk vijandige heerser aan te duiden, die een conglomeraat van heidense volken als één machtig geheel zou wapenen en in beweging brengen tegen Israël, de Kerk.