De naam is waarschijnlijk afkomstig uit het Perzisch en betekent: „jonkvrouw” of „ster”. Hij werd gedragen door de hoofdpersoon van het gelijknamige Bijbelboek.
Haar eigenlijke Hebr. naam was Hadassa (mirt). In het Hebr. O.T. behoort het boek E. tot de 3e groep der z.g. Geschriften. Het is één van de 5 Megillôth = Rollen, feestrollen. Elk dezer rollen wordt door de Joden in hun synagogen op één hunner feesten of gedenkdagen gelezen en E., dat op het Purimfeest gelezen wordt, is de 5e of laatste rol.De hoofdpersoon van dit boek was een wees. Haar pleegvader was Mordechai. E. en Mordechai waren neef en nicht, 2 : 7. Zij woonden in Susa. Het boek E., waarin de naam van God niet wordt genoemd, beschrijft de redding van het Joodse volk van de totale uitroeiing tijdens koning Ahasveros, die wel dezelfde Perzische koning is als de bekende Xerxes (485—465 v. C.). Gods voorzienig bestel voorkomt het slagen van het plan van de boze Haman, die zich wreken wil over het feit, dat de Jood Mordechai niet knielen wil voor hem, de machtige gunsteling van de koning. Het schone in de opzet van het boek is, dat vóórdat de aanslag van Haman — waarachter wij ons de satan, de tegenstander van het zaad der vrouw, van de beloofde Messias (Gen. 3 : 15), moeten denken — op touw gezet wordt, ja, vóórdat er zelfs van Haman sprake is, alles al in orde is voor de aan te brengen redding. Vasthi is als koningin afgezet (hfdst. 1), E. is al in haar plaats tot koningin verheven (2 : 1—18), Mordechai heeft al een samenzwering tegen de koning ontdekt en die door middel van E. aan Ahasveros laten meedelen. En het is al opgeschreven in de kronieken (2 : 19—23). Dan komt pas Hamans aanslag tegen de Joden (3 : 1—15), Mordechai’s beroep op E. (hfdst. 4), haar ingrijpen (5 : 1—8). Dan, als Haman zich op het hoogtepunt zijner macht waant, de eerste donkere wolk, die het komende onweder van het oordeel voorspelt: hij moet Mordechai, voor wie hij een paal heeft opgericht, om hem er op te spietsen, eren op bevel des konings, Mordechai’s grootheid uitroepen ter beloning voor de ontdekking van de samenzwering destijds, 6 : 1—14. En Haman valt door E.’s ingrijpen. Hij wordt op de paal gespietst, die hij voor Mordechai had opgericht, 7 : 1—10. Mordechai krijgt de hoge positie, die Haman had bekleed, de Joden krijgen het recht zich te verdedigen tegen wie hen zou benauwen, zij nemen wraak op hun vijanden, en het Purimfeest (het feest der loten; want Haman had het Pur, dat is het lot geworpen om de Joden te vernietigen, om een gunstige dag voor die vernietiging vast te stellen) wordt ingezet en houdt de herinnering aan de wonderlijke redding levend tot op heden, hfdst. 8—10.
De schrijver van het boek is onbekend. In de Talmoed wordt het toegeschreven aan de mannen van de grote synagoge. Ongetwijfeld heeft de schrijver geput uit wat Mordechai van de in het boek verhaalde gebeurtenissen heeft opgetekend, 9 : 20. Velen hellen er tegenwoordig toe over, om het gehele boek een goed geslaagd verzonnen verhaal te achten, waarin dan alleen de figuur van Ahasveros niet verzonnen is, al is men er dan allerminst zeker van, of wij in hem met Xerxes te doen hebben. Men denkt ook wel aan een andere Perzische koning. Luther was allerminst over het boek te spreken. Bij de Joden staat het in hoge achting. Voor de Christenen heeft het als deel van de canon zijn eigen boodschap van Gods bescherming van het zaad der vrouw, waardoor Hij Zijn plan der verlossing voor mislukking bewaart. Het boek E. profeteert de ondergang van de vijanden der Kerk, van die van het rijk van God en van die van Zijn Gezalfde. Dat wil niet zeggen, dat alle daden van E. en Mordechai door ons kunnen worden goedgekeurd. Van haatgevoelens en andere ondeugden zijn zij niet vrij te pleiten. Trouwens, het laat zich niet verwachten, dat wij met de beste vertegenwoordigers van het toenmalige volk der Joden te doen krijgen. Waarom waren zij niet teruggekeerd naar het heilige land? Doch dat is alles van ondergeschikt belang. Het boek zelf brengt bijzondere openbaring, behoort tot de Bijbel. Overigens zie men voor de weerlegging van bezwaren, die tegen de historische, de godsdienstige en de zedelijke waarde van het boek zijn ingebracht, G. Ch. Aalders in K.V. (1947).