Jes. 29 : 1, 2 en 7 heeft St.Vert.: Ariël, N.B.Gen.: vuurhaard. Bedoeld is de vuurhaard van het altaar.
En daarmede wordt dan Jeruzalem aangeduid, zoals uit het verband blijkt. Ez. 43 : 15, 16 heeft de nieuwe vert. i.p.v.: Harël en Ariël der St.Vert., ook: vuurhaard. Ook daar is de vuurhaard van het altaar bedoeld. In 2 Sam. 23 : 20 en 1 Kron. 11 : 22 heeft N.B.Gen.: „de twee grote helden” i.p.v.: „twee sterke leeuwen” van St.Vert. Letterlijk staat er: de twee (zonen) van A. N.B.Gen. vat daar dus A. niet als een eigennaam op, evenmin als St.Vert. dit deed. Als eigennaam komt A. voor in Ezra 8 : 16. Er zijn verschillende verklaringen voor het Hebr. woord gegeven, als: leeuw Gods, berg Gods. Men heeft het woord ook afgeleid van ’t Akkadische woord arallû, dat godenberg en onderwereld betekent.