1. Zoon van Manasse, opvolger van zijn vader als koning van Juda, 641—639 v.
C. Zijn moeder was Mesullémeth. A. deed wat kwaad is in de ogen des Heren, volgde Manasse in diens afgodendienst, doch niet in diens bekering, en werd reeds op 24-jarige leeftijd het slachtoffer van een samenzwering, die tegen hem gesmeed was. Het volk des lands doodde de samenzweerders en maakte zijn zoon Josia, die 8 jaren oud was, koning, 2 Kon. 21 : 18—26; 2 Kron. 33 : 20—25.2. Egyptische afgod. De naam Amoen of A. betekent „de verborgene”. A. was de stadsgod van Thebe in Boven-Egypte, kwam hoe langer hoe meer tot aanzien, zodat hij sinds de tijd van het middenrijk vereenzelvigd werd met de zonnegod Re van Heliopolis en de dubbele naam Amon-Re droeg. Toen Thebe de hoofdstad van Egypte werd, werd Amon de oppergod. Tijdens de regering van Aken-aten werd
de dienst van A. bedreigd, zie Amarnabrieven. De aan A. gewijde dieren zijn de gans en de ram. Meestal wordt hij afgebeeld als een mens met een kroon met twee hoge veren. Jer. 46 : 25 zegt de Here: Zie, Ik doe bezoeking aan A. van No en aan Farao en aan Egypte en aan zijn goden, enz. St.Vert. niet juist: Zie, Ik zal bezoeking doen over de menigte van No. No, in Nah. 3 : 8 No-Amon (= stad van A.) genoemd, is het Boven-Egyptische Thebe. Vgl. No in Ez. 30 : 14—16.