(Amygdalis communis). De a. is inheems in geheel Klein-Azië, Syrië en Mesopotamië.
In het vroege voorjaar is hij geheel overdekt met grote, hangende, sneeuwwitte bloemen, Pred. 12 : 5. Het is de eerste vruchtboom, die in Palestina bloeit, Jer. 1 : 11—12. De hier gebruikte naam voor a. is sjākĕd en heeft dezelfde stam als het werkwoord „wakker zijn”. Naast sjākĕd komt voor de naam loez, Gen. 30 : 37, St.Vert. „hazelaar”, wat ook de oorspronkelijke naam voor Beth-El was, Gen. 28 : 19. De geopende bloem en de openspringende vrucht zijn schaalvormig, Ex. 25 : 33—34; 37 ; 19—21. In de omgeving van de Sinaï en ook in andere delen van de woestijn komt de a. voor, Num. 17 : 8. De vruchten vormden in oude tijden een waardevol handelsartikel, Gen. 43 : 11.De St.Vert. „hazelaar” voor loez is onjuist. In het steppengebied van Mesopotamië kwam de a. niet voor. Deze vertaling is onder Duits-Joodse invloed ontstaan in verband met het bijgeloof omtrent de waarde van hazelaartakken als „wichelroede”. De vertaling „hazelaar” is later door Luther overgenomen en zo in de St.Vert. terecht gekomen.