„mens”, collectief gebruikt: „mensen”. Het woord hangt samen met adamah: aardbodem, akkerland.
In Gen. 2 : 7 staat, dat de Here God de mens (hā’ādām) formeerde van stof uit de aardbodem (hā’ădāmāh). Maar Hij blies tevens de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levend wezen. Uit Gen. 1 : 26, 27 blijkt, dat de mens geschapen is naar Gods beeld. De man is het beeld en de heerlijkheid Gods, 1 Cor. 11 : 7. „Gelijkenis in Gen. 1 : 26 drukt uit, dat de mens een goed gelijkend beeld van God is. Pas in Gen. 4 . 25 komt A. als eigennaam van de eerste mens voor. Er is in het Hebr. een stam ’adam, die „rood zijn” betekent, vgl. Edom. Men heeft hiermee wel ’ădāmāh in verband gebracht als aanduiding van de rode akkerbodem. De mens was mannelijk en vrouwelijk geschapen, Gen. 1 : 27. De vrouw werd na de man en uit hem geschapen, Gen. 2 : 20—23, 1 Tim. 2 : 13. Niet de dieren, noch de engelen, maar de mensen zijn geschapen naar Gods beeld. Zie over dit beeld Gods Eph. 4 : 24, Col. 3 : 10.A. was niet een gewoon mens, maar het hoofd der mensheid. De Here God richtte met hem op het z.g. werkverbond, Gen. 2 : 15—17. A. heeft dit verbond niet gehouden. De mens is gevallen, Gen. 3. Deze val bestond niet in het ontwaken van het sexuele bewustzijn, maar in het eten van de vrucht van de boom der kennis des goeds en des kwaads, in de overtreding van het proefgebod, het willen komen tot die kennis door afwerping van het juk der kinderlijke gehoorzaamheid aan zijn Schepper. Hij is verdreven uit het paradijs, de hof van Eden, waarin hij geplaatst was. Gen. 3 : 22—24. De vrouw, die hem verleidde, doch ook hij zelf wordt zwaar gestraft, vgl. Gen. 3 : 16—19. Toch ontbreekt de belofte van een komende overwinning op de slang, die hen verleid had, niet Gen. 3 : 15 (de moederbelofte). In A. zijn wij allen gevallen en tengevolge van deze val worden wij ontvangen en geboren in erfzonde, vgl. Rom. 5 : 12, Ps. 51 : 7, Job 11 . 4. De enige weg ten behoud ligt in de Christus als de tweede A., zie Rom. 5, 1 Cor. 15. Als Hoofd van het genadeverbond vervulde Hij het werkverbond. Het is de algemene opvatting onder hen, die de Bijbel als Gods Woord aanvaarden, dat de eerste A. door de tweede A. is gered.
A. stierf op 930-jarige leeftijd. Rondom de persoon van A. zijn veel legenden gesponnen. Er bestaan apocriefe en pseudepigrafische boeken, die op hem betrekking hebben. Bekend is b.v. de zinrijke voorstelling, dat de overblijfselen van A. op Golgotha begraven zijn en dat hij daar de Doop ontving door het bloed en water die uit de wonde van de Heiland vloeiden. Ook de kunst heeft zich telkens weer met A. bezig gehouden (Vondel, Milton). Als zonen van A. worden in de Bijbel Kaïn, Abel en Seth genoemd, Gen. 4, 5 : 1—5. Het is moeilijk precies te zeggen, hoe veel eeuwen v. C. A. leefde, vgl. Chronologie. Er zijn in de litteraturen der andere volken, ook in die der Babyloniers en der Assyriërs, geen verhalen gevonden, die op één lijn gesteld kunnen worden met het Bijbelse bericht over de val van A. en Eva in het Paradijs. Het meest komen ter vergelijking in aanmerking de Adapa-mythe en de figuur van
Engidu in het Gilgamesjepos (zie A. Noordtzij, Gods Woord en der eeuwen getuigenis, bl. 163—166). Gilgamesj krijgt een struikje van het levenskruid in bezit, waardoor de eeuwige jeugd hem gewaarborgd is. Doch de slang ontrooft hem dit kruid, terwijl hij slaapt. Men heeft dit levenskruid wel in verband gebracht met de boom des levens van het Paradijs, Gen. 3 : 22. Er zouden in het Babylonische verhaal herinneringen kunnen zijn aan het Bijbelse Paradijsverhaal. Doch de verschillen zijn principieel en groot (zie F. M. Th. Böhl, Het Gilgamesj-epos, 1941).
2. Stad ter plaatse van het tegenwoordige Tell ed-damiye, 2 km ten Z. van de mond van de Jabbok, ca 30 km ten N. van de plaats, waar Israël door de Jordaan trok tegenover Jericho; Joz. 3 : 16.