(Neophron percnopterus), de kleinste en meest algemene gier van Palestina. De a. komen in Maart en April uit het Z. en verspreiden zich paarsgewijs over het land, waar zij vooral boven de menselijke verblijfplaatsen zweven om zich te voeden met allerlei afval.
De nesten zijn grote, lompe bouwsels van takken op de lagere gedeelten van rotspartijen. De volwassen a. is in het geheel geen lelijke vogel met zijn helder gele kop en poten en zijn isabelle-kleurige kraag. Alleen de slagpennen der vleugels zijn zwart, de dekveren zijn wit, zodat bij het vliegen de vleugels half wit, half zwart zijn. Hij is niet groter dan een raaf en heeft in zijn manier van zitten en lopen er ook veel van. Algemeen wordt rāchām (Lev. 11 : 18, Deut. 14 : 17) vertaald door a. (St.Vert. „pelikaan”). Zie ook: Gier.