zakje
zakje - Zelfstandignaamwoord 1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord zak
Wiktionary (2019)
zakje - Zelfstandignaamwoord 1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord zak
Van Dale Uitgevers (1950)
o. (-s), kleine zak ; (spr.) ook een duit in het zakje doen, zie Duit; — met het zakje gaan, met het kerkezakje collecteren ; — er is geen zakje in het zeil, het zeil staat geheel gespannen.
M. J. Koenen's (1937)
o. zakjes (1 kleine zak, z. ald. voor uitdr.; 2 scheepst. plooi, rif, vouw in ‘t zeil): 1. zakjes plakken; 2. er was geen zakje in ‘t zeil, het zeil was gespannen, gunstige wind.
I.M. Calisch (1864)
Zakje, (B. *-N), o. (-s), kleine zak (in alle bet.); (apoth.) popje (vastgebonden stukje stof) met specerijen of kruiden. *-SBLOEM, m. zek. plant.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: