Wat is de betekenis van vrijbuiter?

2025-04-23
*PREMIUM* Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2025-04-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Vrijbuiter

m. (-s), 1. kaper, hij die op buit vaart; — kaperschip ; — kaperkapitein ; 2. (fig.) iem. die op roof uitgaat; avonturier; iem. die zich niet aan conventies stoort.

2025-04-23
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

vrijbuiter

Het begrip vrijbuiter heeft 2 verschillende betekenissen: 1) zeerover of avonturier. zeerover die vroeger al dan niet met een machtiging van een overheid schepen van vijandige naties enterde en beroofde; kaper; ook: ontdekkingsreiziger; avonturier. 2) eigengereid persoon. iemand die een grote vrijheidsdrang heeft en die zijn eigen ga...

2025-04-23
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

vrijbuiter

vrijbuiter - Zelfstandignaamwoord 1. (geschiedenis) (scheepvaart) een zeerover die niet zijn buit grotendeels zoals een kaper aan de staat afstond, maar vrijelijk op de markt verkocht Kapers werden vaak vrijbuiters als hun dat uitkwam, zodat het verschil niet zo groot was. 2. iemand die ni...

2025-04-23
Wielerwoordenboek

Fons Leroy en Wim van Rooy (2010)

vrijbuiter

vrijbuiter: renner die voor zichzelf rijdt, die zich niet aan de wedstrijd- of ploegafspraken houdt of hoeft te houden (in dat laatste geval kreeg hij een 'vrijbuitersrol'). Hij is of egocentrisch of rebel.

2025-04-23
Encyclopedie voor Zelfstudie

drs. L.A. Beeloo (1981)

vrijbuiter

In vroegere eeuwen waren vrijbuiters rovers, vooral zeerovers, die tot geen enkel land behoorden, maar vrij buit maakten waar ze maar konden.

2025-04-23
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Vrijbuiter

s., frijbûtser.

2025-04-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

vrijbuiter

m. -s; kaper, zeerover,; ook: het kaperschip.

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-04-23
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

vrijbuiter

('vrij) m. (-s) I. Eig. 1. Algm. zeerover, kaper die vooral op buit uitgaat. 2. Inz. kaperkapitein. - II. Metn. vrijbuitersschip, kaperschip.