Wat is de betekenis van Veter?

1) (1939) (havenarb.) verbastering van (de Engelse uitspraak van) elevator. • Veter (elevator). (Onze Taal. Jaargang 8. 1939) • F is een „feeter", niet voor de schoen om te gaan, maar 't is de naam voor de elevator van graan. (Het vrije volk, 29/11/1962)' • Toen men bjj de Elevator Maatschappij naar die methode ging zoeken w...

veter - Zelfstandignaamwoord 1. (textielindustrie), (schoeisel) een rijgkoord of rijgsnoer om delen van kledingstukken, schoeisel, zeilen ed. vaak tijdelijk en min of meer strak, aan elkaar te rijgen. ♢ De eindjes van een veter zijn meestal verhard, of zijn voorzien van veterstiften of maliën, zodat ze...

Veter - term voor het mannelijk lid. Wellicht een vertaling van het Duitse Feder, een term die volgens Küpper werd ontleend aan de jagerstaal (Feder = penis van de haas). Ook in uitdrukkingen zoals op de veter nemen: copuleren (vanuit mannelijk gezichtspunt). Dikke veter: platte afwijzing in de zin van dat kun je denken. Er zijn talrijke varianten...

veter - zelfstandig naamwoord uitspraak: ve-ter 1. dun koord dat door gaatjes moet om je schoenen vast te maken ♢ Vinnie struikelde over een losse veter Zelfstandig naamwoord: ve-ter de veter ...

zie ook dikke veter 1. bij de - hebben, bedriegen, belazeren, een loer draaien. Veter is hier een slangterm voor ‘mannelijk lid’ (afgeleid van Duits Feder ‘veer’, en vandaar ‘vulpen, potlood’). Syn. bijzijn ballen grijpen. Roken doet hij al jaren niet meer, louter om het genoegen de fiscus voor een gulden vijftig per dag ‘bij de veter te hebben’,...

veter - Koorden, banden of soortgelijke flexibele voorwerpen die worden gebruikt als sluitingen, met name door middel van verstrengeling, bijvoorbeeld met een knoop of strik.

geweefde skoenband.

s., fiter

...