Wat is de betekenis van verschil?

2025-07-15
Prisma Nederlands Fries

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-15
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-15
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Verschil

o. (-len), 1. onderscheid, het uiteenlopen, ongelijk-zijn in enig opzicht, resp. elk dier opzichten : een klein, onmerkbaar, groot verschil; verschil in karakter, in smaak, in leeftijd; de verschillen tussen plant en dier; wat is het verschil tussen zelfbestuur en autonomie?dat maakt geen, een groot verschil, dat verandert de...

2025-07-15
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

verschil

verschil - Zelfstandignaamwoord 1. een aspect dat bij vergelijking anders is Het verschil tussen die twee computerprogramma's is een andere gebruikersomgeving. 2. (wiskunde) resultaat van een mathematische aftrekking verschil - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoor...

2025-07-15
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

verschil

verschil - zelfstandig naamwoord uitspraak: ver-schil 1. punt waarop twee mensen of dingen anders zijn ♢ er is een groot verschil tussen kopen en verkopen 1. dat maakt geen verschil [dat maakt niet...

2025-07-15
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Verschil

s.n., forskil (it), (for)skeel (it); hetdelen (in de veehandel), de lape skuorre.

2025-07-15
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2025-07-15
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

verschil

o. verschillen (1 onderscheid; 2 twist, onenigheid): 1. wat een verschil! dat is (of: maakt) (g)een groot verschil; men moet verschil maken tussen; met dit verschil dat; verschil van gevoelen, in leeftijd; laten we het verschil delen; 2. verschil hebben.

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-15
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

verschil

o. (-len; -letje) [< schelen) 1. Eig. datgene waardoor iets van iets anders afwijkt: tussen mens en dier; een klein, groot, miniem, (onmerkbaar -; in uitspraak, in karakter; het tussen 10 en 12 is 2; het delen bij het afsluiten van een koop. Tgst. gelijkheid. 2. Metn. [veelal gevolg van 1] onenigheid, twist, krakeel, geschil: krijgen, hebben...