o. (-len; -letje) [< schelen)
1. Eig. datgene waardoor iets van iets anders afwijkt: tussen mens en dier; een klein, groot, miniem, (onmerkbaar -; in uitspraak, in karakter; het tussen 10 en 12 is 2; het delen bij het afsluiten van een koop.
Tgst. gelijkheid.
2. Metn. [veelal gevolg van 1] onenigheid, twist, krakeel, geschil: krijgen, hebben onder het spel, over geldzaken, in geloofszaken.