Wat is de betekenis van vermaak?

(1912) (euf.) mannelijk of vrouwelijk geslachtsdeel. • Nou moest hij toch stiekempjes lachen om dien sluwen, maar bangelijken Nakende Kris, nacht-zwerver als hij, die het heele wetboek uit zijn neutje óptaterde, maar zich liever een trap tegen zijn vermaak liet geven, dan, half overvaren, zich zóó op sleeptouw te laten nem...

vermaak - Zelfstandignaamwoord 1. amusement, vermakelijke handeling vermaak - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vermaken ♢ Ik vermaak 2. gebiedende wijs van vermaken ♢ vermaak! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud...

vermaak - zelfstandig naamwoord uitspraak: ver-maak 1. wat je bezighoudt en amuseert ♢ deze kinderen zijn voor ons een bron van vermaak Zelfstandig naamwoord: ver-maak het vermaak de ver...

mannelijk geslachtsdeel: Die eene is waarachtig niet ouwer dan dertien of veertien jaar, hij moest ’r reis frisch voor z’n vermaak hebben, V. MAURIK13 115.

Mannelijk of vrouwelijk geslachtsorgaan. Verwijst naar het genot dat het verschaft. Van Bargoense oorsprong. De term wordt vermeld door Endt (1974). Getverderrrie, het lijkt wel de zalf die ze op je vermaak smeren als je wat opgelopen hebt. Jan de Hartog: De commodore. 1987

vermaak - 1°. echtelijk -, coïtus (vgl. vreugde, rage). Kom kruyp maar digi es an. So deed hy: en na dat Men 't echtelyk vermaak nu weer genoten had, Begon Penelope enz., s. v. RUSTING. Werken i, 670 [1712]. 2°. Mannelijk of vrouwelijk geslachtsdeel. Ook door ENDT vermeldt. Vandaar: vermaakdier, hoer. Hoeren, Op het zachtste gez...

plesier, ontspanning; plesier verskaf; oormaak; verleë maak.

s.n., formeits (it), formaek (it), nocht (de & it), wille, aerdichheit, (for)divendaesje.

...