Wat is de betekenis van vaar (vare)?

2024-04-29
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

vaar (vare)

In de vorm vare v. (Wdl.). Angst, vrees, schrik; vooral nog in de verb. vaar noch vrees kennen; (een man) zonder vaar of vrees. ‘Spoed u, zit op uw knieën, gauw, want anders...’ Zodat de verbauwereerde bengel, door mijn heilige vare en huiverende verontwaardiging aangetast, onthutst terug rechtkrafelde en niet...